Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] Knapelijn bij der beke. Een knapelijn bij der beke zat Met den blik op der golven gewiegel, Hij wierp er menig bloemenblad In den huppenden zilverspiegel. Hij stortte in een lief, eenvoudig lied Het gevoel zijns jeugdigen harten, Hij zong niet van bitteren zieleverdriet, En nog min van der wereld smarten. [pagina 111] [p. 111] ‘Och ware ik - zoo zong hij - als geurende bloem In den oevergraze verborgen, Dan lachte ik om glans en ijdelen roem, En het weldoen ware mijn zorgen. Of ware ik de dauw, die de bloemen verkwikt, Die de halmen en twijgen beperelt, 'k weerkaatste steeds, voor wie er ook blikt, Een verrukkelik beeld der wereld; Weerkaatste 't oneindige starrenheir Met des avonds vredesstralen, En waande den hemel zelven neer Te zien op aarde dalen!’ Vorige Volgende