Verspreide en nagelaten gedichten
(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 392]
| |
[pagina 393]
| |
Haast dreigt de winter scherp en bits,
De stormen gaan aan 't loeien,
Haast zal geen gras, geen halmenspits
Meer op den akker groeien.
Naar 't zuiden trekt de zwaluw thans,
Waar andere starren gloren.
En waar een mildere zonneglans
Elks aanzijn kan bekoren.
De zwaluw laat de streke lands,
Waarin zij werd geboren,
Zij zoekt in gindschen hemeltrans
Een nestjen op te sporen.
En Leonie, dat schoone kind
Van nauwliks zestien lenten,
Verschrikt voor killen noordenwind
En hijgt naar Sions tenten.
Heur boezem beeft, heur hart is ziek,
Zij zit zoo zeer te zuchten;
Wel wenscht ook zij der zwaluw wiek
Om mee van hier te vluchten.
| |
[pagina 394]
| |
Edoch bindt menige liefdeband
Ze aan vader en aan moeder,
Als oudste houdt ze bij der hand
Den kleinen, jongsten broeder.
Zij klampt zich nu aan 't leven vast
En aan die trouwe harten,
Zij voelt niet meer des adems last,
Noch verdere aardsche smarten.
Zij waant zich op der moeder schoot
En glimlacht, reeds een engel...
De schoonste bloem ligt bleek en dood,
Ontrukt aan haren stengel!
Oct. 1862. |
|