Verspreide en nagelaten gedichten
(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
[pagina 74]
| |
Hij ziet èn boven èn beneden
Een muggen-, een vliegenvel,
Geraamten, vleugels en andere leden
Van keverken, spin en kapel;
Nu durft de minner niet nader treden
Uit vrees voor hetzelfde spel,
Doch 't Spinneken schijnt te wenken, te groeten,
En 't manneken laat niet te spinnevoeten.
Ja, de minner rent in het opene net,
Denkt enkel aan lust en genuchten;
Maar minnen is juist niet des lievekens pret,
De waaghals moet het verzuchten...
Hij wordt in des wijfjens armen verplet,
De dood is niet te ontvluchten! -
En telkens, wanneer ik denk aan de min,
Dan schiet mij te binnen 't exempel der spin.
|
|