Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] Leliaarts en klauwaarts. Gij heeren op den vlaamschen bodem, Gij bloost met recht om onze spraak; Vertoonen moeten de aardsche goden Meer geest, meer keurigheid en smaak. Het fransch, dat kent gij op uw duimken, Die kennis is uw fraaiste pluimken, Daarmede houdt gij ons gemeen Op zeekren stand van uwen schreên! [pagina 219] [p. 219] Janhagel moge schreeuwen, tieren, Gij blijft voor zijner woede doof: U scheidt de taal van grauw of mieren Door eene gapend wijde kloof. Gij heeren, houdt u sterk en eenig! De vreemde taal geeft u alleenig Gezag en macht bij goed en eer Met al wat hart en ziel begeer'. En spreken eens de vlaamsche knechten Van wat zij vroeger zijn geweest, Gewagen zij van ouden rechten, Dan toont hun vrij en onbevreesd, Dat niemand uwer ooit zal achten Op hunne klachten of gedachten, Maar dat het lompe vlaamsche woord Veur eeuwig wordt door 't fransch versmoord. En als zij van gelijkheid reppen Of zich beroepen op de wet, Dan laat hun klokjen ijdel kleppen, Gij hebt ja nooit daarop gelet. Wie zou den hoog verfranschten adel, Wie zou u rukken uit den zadel? De Leliaarts zwaaien staf en zwaard, De Klauwaarts rusten in der aard'! Vorige Volgende