Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 375] [p. 375] Gelegenheidsstukken. [pagina 377] [p. 377] Op den dood der koningin. Hoeveel tranen reeds gevloten Om die dierbre koningin! Kleinen minder haar en grooten Met oprechten trouwen zin. Wien veur deugd de boezem gloeit, Of ze hut of troon ombloeit, Die ontvangt 'nen naren schok Van den klank der doodenklok. Alles was in haar vereenigd, Die niet meer bij ons ontwaakt, Wat het aardsche jammer lenigt, Wat de vrouw tot engel maakt. Gade trouw en moeder teer, Blonk zij uit bij hoog en neer; Zij vergat veur vreemdenleed Wat heur eigen hart doorsneed. [pagina 378] [p. 378] Rijklik spreidde zij de zaden Harer godsvrucht overal, En versierd met liefdedaden Toog zij uit het jammerdal. Biddend volgt des volkes schaar Zijner koninginne baar... Eene heilge straalt ze thans In den reinsten hemelglans. Als beschermend hooger wezen Zweev' ze boven 't vaderland, Strengele gelijk voordezen Tusschen vorst en volk den band; Ook behoude ze ons den troost Bij het haar gelijkend kroost, Bij die moederlooze jeugd Heuren gloed veur elke deugd. Dan verzwinden eens de tranen Onzer vrome huldiging, En het leed der onderdanen Smelt tot heilsherinnering. Die herinnring lief en zacht Vreest voor geenen gravesnacht, Maar ze streeft vol levenskracht Tot het verste nageslacht. Oct. 1850. Vorige Volgende