Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 267] [p. 267] Het kerkhof. Van der mane glans beschenen Staan aan 's kerkhofs tralierand Kruisen en donker bemoste steenen Tusschen cypres en wilg geplant. Iederen nacht om de twaalfde stonde Hoort men den uil, die den toren ontvlucht Grijze wijzen! maakt de ronde, Stapt van graf tot graf en... zucht! Vlijt u neer op den ruwen zetel, Welken u biedt een molmende arduin; Steekt uw hoofd in doorn en netel, Waant de schepping in asch en puin! [pagina 268] [p. 268] Houdt den blik op het ‘Denk te sterven!’ En op 't gapende graf gericht - Zulks doet hersenpannen kerven, Springen soms uit naad en gewricht... Zondag is het en dag der zonne. De aarde pronkt in zonnelicht: Ons ook schiet die stralenbronne Louter goud in het aangezicht. Door cypres en treurwilg henen Beeft het frissche toovergoud, Warmt de koude lijkensteenen Op der dooden oponthoud. Al de jeugd des dorpes dartelt Op den ouden vredeshof; Over kruisen en zerken spartelt Klein en groot in gras en stof. Over het terpjen zijner moeder Danst een lustig knaapjen heen; Over het graf van haren broeder Hupt een meisjen teer en kleen. [pagina 269] [p. 269] Op en af, zoo springen ze allen, Allen zingen: ‘Op en af!’ Mag die vreugd ons niet bevallen? - Ziet, Gods zonne gloeit op 't graf! Weest me gegroet, gij heuvels en graven, Die zoo vele geslachten ontvingt! Weest me gegroet als zalige haven, Waar geen haat of nijd in dringt! Vele vermoeide schippers bracht gij Uit den stroom van angst en wee; Mij, gelukkigen roeier, lacht gij Op der onzekere levenszee. Droevig maken droeve menschen Zelfs het schoonste levensstrand; Alle bloemen doen zij slensen Op des kerkhofs wonderland... Waar ik eens als knaapjen speelde, Wensch ik mijne laatste rust; Waar de morgenzon mij streelde Zij mijn avondlicht gebluscht! Vorige Volgende