Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 330] [p. 330] Mijn hutteken in den woude. Ic weet in den bosch een hutteken blincken Met dorren riet ende mos ghedect, Waer 's ochtends vroegh dat liet der vincken Een vroom ghesin ten arbeit wect. Mi dunct, ic hou soo trou als die winghert Met mijnen arm die woonst omslinghert. Syringh ende vlierentwijghen bloeijen Van wedersiden omme die hut, Twee tortels in der linde broeijen, Die dit verblijf met lommer schut. Ghi hoort hier ooc al cabbelend stroomen Een vlieteken onder den wilghenboomen. Ooc vloeit mi melc in reine schalen Ende honingh op mijn morghenbroot, Ic hebbe tot sangheren nachtegalen Ende dapperen hongher tot dischghenoot. So blide als ic in deser woningh En is voorwaer gheen aertsche coninc. Vorige Volgende