Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Dorpsavond. Nu glimt het mollige avondrood, Nu rust het dorpsche zwoegen, De zuigeling spartelt op moeders schoot En zwelgt er van genoegen. Keurig is 't veld Alomme besteld, De sikkels vervangen de ploegen. Het nachtegaaltjen zingt niet meer, Maar zorgt veur zijne kleenen, De krekel trommelt heen en weer Met zijnen sjirpenden beenen. [pagina 18] [p. 18] Hij weet zijn geluid Met des herders fluit Stil landelik te vereenen. De mane schiet door het blauwe ruim De zilverheldere stralen, Om uit der beke murmlenden schuim Diamanten op te halen, Deshalve ziet Men tot den vliet Alavonds meisjens dalen. Die plassen er spelend de voetekens in, En hebben zij rondgekeken. Of geene kiemend ruwere kin Zich ergens kon versteken, Dan duiken zij snel In de frissche wel Der kniekens hoogere streken. Nu gaan zij in vreugde huizewaart Met frisch gesterkten leden, En zijn de knapen ginds vergaard, Licht wordt om een dansjen gebeden. Men mint den dans Bij der mane glans In dorpen, niet in steden. [pagina 19] [p. 19] Want daar heeft men natuurgevoel En God in hart en zinnen, Daar stroomt een zuiver heilgejoel Uit menigen kiel van linnen: Daar slaapt men zacht Den ganschen nacht, En droomt van niets dan minnen. Vorige Volgende