Verspreide en nagelaten gedichten
(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
[pagina 102]
| |
Jonkvrouw Lente doet heure oogen
Zachtjens open in den gaard -
Bij dien tooverblikke mogen
Bloesems botten en geblaart.
Perzikboomen, appelkozen
En amandels hebben spoed:
Ziet, zij komen maagdlik blozen
In den eersten lentegloed.
Vlier, syring en breede linden
Willen wakker zijn en groen,
Wen de zoele zuidenwinden
Hunne vleiende inkomst doen.
Des kastanjes reuzenstammen
Kleeden zich in diep smaragd,
Zullen dra met duizend vlammen
Ons verheugen dag en nacht.
Nadat veld en weide ontvouwden
Al wat valt in hun bereik,
Slaapt de grijze beuk der wouden
Naast den eeuwenouden eik.
| |
[pagina 103]
| |
Zwaar ook slaapt de grijze dichter
Bij den warmen lentestraal,
Trots dien wekker en verlichter,
Trots den slaanden nachtegaal.
Sluim'ren wil hij, zonder kommer
Om zijn golvend roggekoorn -
Goudeytisus spreid' hem lommer,
En hem geur' de hagedoorn!
Sluim'ren wil hij, zoetjens ronken
En zich strekken op het mos,
Tot weer eik en beuk herpronken
In den rijken bladerdos.
Wekken zal hem eerst de zomer
Met der zonne scherpen schicht,
Dan, dan op, o grijze droomer,
Dan, dan blinkt dij 't eeuw'ge licht.
|
|