Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 381] [p. 381] Bruiloftsdicht Aan Frans de Cort en Emilie Dautzenberg. Sit vena tua benedicta, et laetare cum muliere adolescentiae tuae.... in amore eius delectare iugiter. Prov. c.v. 18-19. Zij zaten bei te gader, En grappig zei de vader: Zij heeft de witte meerle gewekt, Hij heeft de zwarte zwaan ontdekt En 't guldene ei, Dat vogel phenix verschjens lei. Zij drinkt den zoeten tooverwijn, Die 't hart doet huppen en vroolik zijn, Die 't jammerdal Met lust vervult en jubelschal. [pagina 382] [p. 382] Hij is tot zang en klank gestemd, Zij heeft des levens ernst gedempt; En molleblind Is 't mollige paar, dat malt en mint. - Zij zaten beî te gader, En moeder zei tot vader: Wat moet ik van u, o man, toch hooren! Sinds ge op den neus dien bril zet, Hebt ge geheugen en hert verloren, Zoo 'k wel op nuk en gril let. En bleven ze vijftig jaar als heden Met hunner blindheid geslagen, En ware ik als zij, ik ware tevreden En zoude niet kermen of klagen. Ge waart voorwaar oneindig gekker, Dan die onnoozele schapen; Gij waart een nacht- en morgenwekker, Zij zitten nog nuchter te gapen! - Zij rukten elkander nader, En weder zei de vader: Ach, wijfjen, verwijt mij 't verledene niet, 'k heb immers geen kwaad gesproken; [pagina 383] [p. 383] ‘Wie mint is blind,’ en ziet ge 't niet, Dan houdt ge 't oog geloken. Al mint ge eene eeuwig blinde min, Ik minde met helderen oogen; Gij hebt wel blind het meeste gewin Uit mijner liefde getogen. Doch laten we daar gewin en gewicht, Geen heil is te meten, te wegen; Wij sluiten best de gordijnen dicht... En spreken hun den zegen. - Zij zaten al te gader, En moeder zei: Treedt nader: Uit zich zelven trekt de zijdeworm De lieve popjenswoning, Zoo putteden wij, trots weer en storm, Uit ons zelven heul en honing. Schept, kinders, u prieël en gaard Vol bloemen, kruid en boomen, Dan moogt ge, trouw naar ons geäard, Er blijden moeds in droomen. [pagina 384] [p. 384] De kunst en poëzie vereend... Wat schoons zij al beloven! Van boven wend die gaaf verleend, Al zegen komt van boven! - Zij zaten al te gader, Ten slotte zei de vader: Naar boven hart en ziel gewend, Wen 't hier beneden donkert! Daar gloeit 'ne ster, die hope zendt, Een licht, dat eeuwig flonkert. Der oudren zegen daalt op mij Tot in dit vreugdgewemel, Diezelfde zegen scheppe u blij De kleinste woon tot hemel. De deugd verlichte u elke schree, Die gij hier doet te zamen; Bemint elkaer en de ouders mee, En leeft gelukkig, amen! 1. Dec. 1860. Vorige Volgende