Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Vogelvangen. In de vlieren traliedoos Lokte ik, wen het sneeuwde of vroos, Menig muschjen uit der hage; Blijde vinken zonder erg Kwamen over dal en berg Bij den lijmstok in de lage. Als een knaaplijn wist ik best Waar de meerle borg heur nest; Meeze, nachtegaal en sijsken Vlogen in mijn open net; En ik had de schoonste pret, Sprong een groentjen op mijn rijsken. [pagina 148] [p. 148] Wat van lente- en kindervreugd Thans den jongelinge heugt, 't is veur immer mij verdwenen; 't hief zich op der vooglen vlerk Hooger dan het hooge zwerk Tot den zilverstarren henen. Hoort, daar zingt als Mei zoo blij Teer als 't teere jaargetij In der buurt een nachtegaaltjen: Vonge ik dat eens in mijn net, O wat lieve, lieve pret, En wat heerlik zegepraaltjen! Vorige Volgende