Verspreide en nagelaten gedichten
(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |
[pagina 253]
| |
Hij spreekt en smeekt,
Hij mauwt en snauwt:
‘Ik minne, minne, min!’
Hij heeft niets anders in den zin,
En blijft zijn leven lang
Koekoek-koekoek-eenen-zang.
Gij gispt, berispt,
Gij knort en mort:
‘Wat zotte, zotte zot!’
Past op, u treft niet min de spot:
Gij blijft uw leven lang
Koekoek-koekoek-eenen-zang.
| |
II.
| |
[pagina 254]
| |
Roekedekoe, een andre zang,
Brengt de jeugd op hol en gang,
Dat zij wortelt zonder schroom,
Waar wat tortelt in den boom,
Dat zij zucht het oude lied,
Vol geneugte, vol verdriet:
Ik minne, minne, min!
| |
III.
| |
[pagina 255]
| |
Wie komt daar gestrompeld?
Een grijze, die mompelt...
O teedere meid,
Hier heet het gevleid,
Opdat ge bekoort!
Hij heeft niet te dikwijls den koekoek gehoord!
| |
IV.
| |
[pagina 256]
| |
Wat kan ik, vlaamsche dichter
Toch tegen vreemde kuur?
Uw dichte rook is lichter
Dan mijn ontblaakte vuur!
| |
V.
| |
[pagina 257]
| |
VI.
|
|