Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 245] [p. 245] De Schelde voor Antwerpen. Hoe glinstert, hoe schittert door 't dalende licht De Schelde, de statige, voor ons gezicht! Ze ontplooit wel liefst, die wondersireen, In den zomer heure eeuw'ge hekoorlikheèn, En dan springen we blij van den bloemigen zoom In den lachenden stroom. Wij kunnen ons door de verbeeldingsvlucht Met den arend verheffen in hoogere lucht, Wij kunnen zelfs in begoochlenden waan Met den starren doorloopen der hemelen baan: Maar zoo lief als die waan, en zoo schoon als die droom Is het bad in den stroom. [pagina 246] [p. 246] Met behendigen armen zwemmen wij vlug, En laten het zilver des oevers terug, Wij geraken te midden des machtigen vloeds En duiken in zijne gevaarlike koets: Wij vertrouwen ons stout - weg, schrik en schroom! - Den te vleienden stroom. Wij stijgen en dalen, wij wiegelen stil En volgen der bochtige wateren gril, Totdat we vernoegd om het sterkende bad Den boezem herwenschen der Scheldestad: En verlaten wij 't oord, dan verzelt ons in droom Die volheerlike stroom. Vorige Volgende