Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 264] [p. 264] De oude jongman. Hij heeft in den hove gedraald en gedrenteld, En wist zich geen bloemken te kiezen; Dan heeft hij in stad zich gewend en gewenteld, Om hoop en moed te verliezen. Hij draagt een neusjen scherp en spitsig, Is kenner der fijnste geuren; Zijn lippenpaar is dun, maar bitsig, En kan, wat teer is, verscheuren. [pagina 265] [p. 265] Het woord, dat zijnen mond ontperelt, Is zoet als maagdenhoning - Wes heeft die zachtste man der wereld Geen vrouwken in zijner woning? Hij zag veel paarkens in der nabijheid, Heeft hier en daar al gepeuzeld; Ook heeft hij vreezend voor zijne vrijheid, Den tijd der jeugd verbeuzeld. Nu meent hij onder elk krinolientjen Wat stroefs of scherps te bemerken, Zooverre, dat hem zijn poezelig Trientjen Voorkomt als stekelverken! Of thans zijn hart veur minne nog tokkelt? Hij zelf zou 't noode verklaren. Hij heeft zich de huwelikssoep verbrokkeld - Is grijs... telt... zestig jaren! Vorige Volgende