Inhoudsopgave
Mengelgedichten.
Rolf en Ida.
Romance.
Jongelingsdroomen.
Aan mijn vriend H.J. Spijker, bij zijne bevordering tot doctor in de godgeleerdheid.
Delphi's spreuk
Mhaen Atan.
Op een ontgroeningsfeest.
Het summum bonum
van een student.
Eerste liefde.
Aan een vriend op 't jaarfeest zijner Elize.
Aan eene vriendin,
in antwoord op een fraai geteekend albumblaadje.
De dorpspastorie te Zalk.
Aan mijn vriend
J.A. Anspach
Bij zijne bevordering tot doctor in de godgeleerdheid.
Het vertrek naar Java.
Aan mijn vriend
Mr. P. Meyer,
na zijne promotie.
Borger's nagedachtenis gehuldigd,
bij de bevordering van zijnen zoon
P.A. Borger,
tot doctor in de godgeleerdheid.
Van der Palm's uitvaart gevierd, 12 september 1840.
Danktoon en heilbede der Leidsche weezen,
op nieuwjaarsdag 1841.
De herfstdag des levens.
Aan eene bejaarde vriendin.
Aan Nanny.
De standplaats op de heide.
Aan mijn jeugdigen vriend J.F. Blaauw,
op zijn huwelijksfeest.
In de vriendenrol van Mr. Jeronimo de Vries.
Aan eene jeugdige declamatrice.
Zomer.
Bij eene kunstplaat van Hobbema.
Het mannepad bij Haarlem.
Feestdronk, den heere D.J. Van Lennep op zijn vijftigjarig jubel gewijd.
Aan Mina,
uit eene krankte hersteld, die hare zuster ten grave rukte.
Aan de sterren.
Aan mijn oudsten zoon,
zich wijdende aan de studie der godgeleerdheid.
De abdij te Rijnsburg.
Aan een hoogbejaarden vriend,
met een boekgeschenk.
Mijn winterpels.
(Aan mijne gade.)
In Aliede's album,
na hare eerste avondmaalsviering.
Aan mijn kleinzoon.
Ophelderingen, behoorende tot de voorgaande dichtstukken.
Tonen van weemoed en rouw.
Het vroeggestorven kindje.
Het laatst vaarwel.
De zoon aan zijn ontslapen vader.
Voor bedroefden.
Aan de treurende betrekkingen eens dierbaren overledenen gewijd.
Goeden nacht
Aan mijn zoontje.
Onder het afbeeldsel
van mijn jongste zoontje
(Na zijn dood in de wieg geschilderd.)
Elegie
Aan een spelend kind.
Vreugde en rouw.
Aan Maria op haar bruidsdag.
Bedroefd en krank.
Aan mijne gade.
Op het kerkhof te Rozendaal.
Bij het graf van den vroeg ontslapen dichter
P.A. de Génestet.
(overleden den 2den juli 1861.)
Aan eene jonge weduw.
Ophelderingen,
behoorende tot de voorgaande dichtstukken.
Feest- en vreugdeklanken.
Bij eene verloving.
Na de voltrekking des huwelijks.
Koperen bruiloft.
Het feestvertrek.
In het ouderlijke huis.
Zilveren bruiloft.
Aan mijne gade
op onzen huwelijksdag.
Begeerlijke ouderdom.
Aan den hoogleeraar B.F. Suerman op zijn vijftigjarig jubelfeest.
De krans van tachtig jaren.
(Den hoogleeraar W.A. Van Hengel toegezongen.)
‘Hij geeft den moeden kracht’.
Jes. XL: 29a. (Aan mijne gade op haar geboortedag.
Zwakheid en sterkte.
Aan den hoogleeraar H. Bouman op zijn jubelfeest.
De nieuwe woning.
(Aan mijne gade).
Ophelderingen.
Reisherinneringen.
Blik op Parijs
Van het kerkhof Père-la-Chaise.
Welkom buiten!
(aan Reedersteeg).
Afscheid van Teplitz.
Lief en leed.
Uit ons reisjournaal.
Ophelderingen.
Uit de kinderwereld.
Huibert en Klaartje.
Eene vertelling.
De kinderen
op vaders verjaardag.
Winterliedje,
in de kinderkamer.
De inkwartiering.
(eene vertelling.)
Het kind en de bedelaar.
(een heiligen-sprookje.)
Kinderblijdschap.
Eliza's vlucht.
Tafereel ontleend aan Uncle Tom's cabin.
Ophelderingen.
Zangen des tijds.
Abd-el-kader.
Aan den jongen graaf van Parijs.
Parijs
op een der junidagen van 1848.
De verbroedering
van Noord- en Zuid-Nederland,
bezongen op het tweede taal- en letterkundig congres.
Hulde
aan
mevrouw Harriet Beecher-Stowe,
schrijfster der Negerhut.
De worsteling
van
Noord en Zuid in de Vereenigde Staten.
De bevrijding onzer West-Indische slaven.
Zomermaand 1866.
Blik op het oorlogsveld in Duitschland,
in Juni en Juli 1866.
De watersnood,
op 's konings zilveren feest herdacht.
Ophelderingen.
Stemmen des tijds.
I.
Gij, twintigste eeuw! zult ge ook uw paaschfeest vieren?
(Thomas redivivus).
II.
Aan Ernest Renan.
III.
Alfred de Musset.
IV.
Het daagt in het oosten.
V.
Stem der Zeloten.
VI.
Blijf met ons, want.... de dag is gedaald.
(Luk. XXIV. vs. 29.)
VII.
Excelsior!
VIII.
Aan de hervormde kerk van Nederland.
Ophelderingen.
Vertaalde poëzie.
Fragmenten uit oud-christelijke dichters.
De stervende christen.
Hansje en Christel.
Eene maaiers-idylle.
De blinde en zijne dochter.
Voor de armen.
Fiat voluntas!
De komeet.
Anno domini...?
Het weerlicht
In den pinksternacht.
De toga.
Een tafereel uit de jeugd van Origenes.
Klacht van Zwingli's weduwe.
Ophelderingen.
Winter-sprokkelingen.
Bedrogen hoop.
Slapelooze nachten.
(Aan mijne gade op haar ziekbed)
Het omkranste kruis.
(Aan dezelfde)
Holland's blinde dichteres in België herdacht.
Aan vrouwe van Ackere, geboren Doolaeghe.
De vloek des zangers.
Snippers.
Afscheidsgroet
Aan mijne leerlingen en vrienden, bij mijn aftreden als hoogleeraar aan de Utrechtsche hoogeschool.
Bij een omgehouwen eik.
Heb lief, zoo lang gij lieven kunt!
Aan een weenend ouderenpaar.
Noblesse oblige!
(Op Rozendaal).
Achttien jaren!
Op den dag der belijdenis.
(Aan mijne kleindochter).
Vriendschapstrouwe.
(Ter gedachtenis van mijn vriend W. Immink, 3 Februari 1876 in mijne woning overleden).
Vergetelheid.
Op Eik-en-Duin.
Ophelderingen.
Laatste gedichten.
Geen sneller rijder dan de dood!
De droom van den slaaf.
De laatste zonnestraal.
Één in hope!
Aan mijn vriend ***.
Op Walferdingen, residentie van Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden in Luxemburg,
in den zomer van 1875.
Op Soestdijk.
24 Augustus 1878.
Bij den intocht
van
HH. KK. HH. Prins en Prinses Hendrik der Nederlanden.
te 's Gravenhage, 31 Augustus 1878.
Na vaders dood geboren.
Aan Willemine.
Vrouwen-roeping.
Aan eene rampspoedige.
Aan eene herstellende.
De heiden voor zijn afgodsbeeld.
Aan een baviaan.
Ophelderingen.
Toegift.
Amsterdam.
Bij het eerste bezoek aan de hoofdstad van HH. MM. den Koning en de Koningin der Nederlanden.
Hulde en welkomstgroet,
aan het
koninklijk echtpaar
toegezongen.
Het memento mori
te Delft,
op 25 Januari 1879.
Bijlagen.
Aan mijn vriend ***.
(Voorrede voor de ‘verzameling van verspreide en onuitgegeven gedichten’).
Den heere
H. Tollens Cz.
(Voorrede voor de ‘Zangen uit vroegeren leeftijd en nieuwe gedichten.’)
Voorrede voor den ‘derden dichtbundel’.
Uit de voorrede voor mijne ‘laatste gedichten’.
Platen.