Zomermaand 1866.
'k Zie weer roos en anjer bloeien;
'k Zie de zilvren graanzee vloeien,
Waar de windekens in stoeien;
't Lommer zingt, de hemel lacht;
Maar bij 't schitt'ren veler kleuren,
Drijvende in een wolk van geuren,
Schijnt de schepping toch te treuren,
In haar rijkste zomerdracht.
Uit de hel weer losgebroken,
Is de krijg opnieuw aan 't spoken;
't Aardrijk gaat van bloed weer rooken;
Als een vuurberg kookt de grond;
En met bliksemende wielen,
Tot verplett'ren en vernielen,
| |
Tot vermorz'len en ontzielen,
Rolt en draaft de strijdkar rond.
Hier, waar de aard geen bloed ging zwelgen,
Loert de dood toch op haar telgen,
Waart een geest om tot verdelgen,
Die in 't wild naar offers tast,
En, steeds wandlend in 't verborgen,
Elken avond, elken morgen,
Blijft vermoorden, blijft verworgen,
Wie hij door zijn komst verrast.
Wagg'len ginds de koninkrijken -
Heuv'len groeien hier van lijken;
't Hart der armen gaat bezwijken,
En slaakt kermend klacht en beê.
't Loeiend rund, in weide en stallen
Reeds gedund bij duizendtallen,
Stemt, van doodsschrik overvallen,
Stervend in dien klaagtoon mee.
Maar, schoon onder 't wicht dier plagen,
Die zijn bodem heeft te dragen,
Sidd'rend nog voor feller slagen,
't Zuchtend aardrijk krimpt en rilt;
Schoon wij niets dan nacht aanschouwen,
Blijft Ge, o God van ons vertrouwen!
Voor wie op Uw goedheid bouwen,
Nog een zonne, nog een schild!
Ja, zij hebben overwonnen,
Die op U, o Zon der Zonnen!
Toen hun doodsstrijd is begonnen,
Hielden 't brekend oog gericht? -
Waar van lof de harpen bruisen,
En de palmen, onder 't ruischen,
Onverstoorbren vrede suizen,
Wandlen zij in 't Hemelsch licht!
Ach, welk lot ware u gegeven,
Zwaarbezochten! in dit leven,
Was u niet de hoop gebleven
| |
Op dit zaligend verschiet!
Ach, wat ware uw uitzicht, blonk er,
Als vertroostend stargeflonker,
Midden in het aardsche donker,
't Kustlicht van die haven niet!
Toch, bij 't drukkendst leed der aarde,
Schoon de pestvlam om ons waarde,
Bleef daar nog een Hand, die spaarde,
Die wel slaat, maar ook geneest;
Blikk'ren thans geweer en dolken -
't Licht zal scheuren door de wolken,
't Licht des vredes voor de volken,
't Licht der waarheid voor den geest!
't Zijn wellicht de laatste weeën,
Die nog moeten doorgestre'en,
Eer van achter krijgstropeeën
Ons een schooner toekomst beidt!
Heer! wij wachten op den morgen!
Gij blijft waken! Gij zult zorgen!
Houd u langer niet verborgen! -
Toon ons Uwe heerlijkheid!
|
|