Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De bevrijding onzer West-Indische slaven. Neen, 't slagzwaard gaat niet altijd moorden, Waar zich de vrijheidsstandaard plant! Heil u, heil u, mijn Vaderland! Nu gij den vrijbrief van uw boorden, Bij 't slaken van de laatste koorden, Zendt naar het Surinaamsche strand. Ook gij deedt slavenkluisters vallen, Ook gij wilt vrijheid, recht voor allen, Ook gij hoort vreugdeliedren schallen, Bij 't wapp'ren van de Oranjevaan! Maar - waait uw driekleur uit haar plooien, Om 't hoofd der negerhut te tooien - Geen enkle bloedvlek kleeft er aan! Ja, hijsch nu hoog uit schans en wal!en Uw vlaggen, Fort Zeelandia! Laat nu uw vreugdeschoten knallen, Fort Amsterdam! als groete aan allen, Die weemlend ginds langs strand en kâ, Elkaar de heilmaar overbrengen! Kroon, Neerlands vlag, nu mast en ra! En volg' met overvlagde stengen Dit heel het drijvend mastbosch na! [pagina 186] [p. 186] Ontbindt uw rijkste schat van geuren! Laat schitt'ren al uw koningspracht, Terwijl gij fierder 't hoofd gaat beuren - Gij bloemen, die in duizend kleuren Aan Suriname's boorden lacht! Ook gij, luid-schaatrend pluimgevogelt, Met goud en zilver op 't gevlogelt, Dat in het loof aan d' oeverrand, Aan boschstruweel en slingerplant Dáár hangt te wieglen over 't water! Stem hooger nog uw wild geschater, En groet den nieuwgeboren dag, Dien 't kroost, dat hier op d' akker zwoegde, Wiens rug des drijvers zweep doorploegde, Thans uit de golven rijzen zag! Ga, blijdschap, hupp'len door de dalen! Ga aan de wouden 't rondverhalen, Wat zóó tot juublen stemt den geest! En, keerkringszon! schiet zachter stralen, En gun een vrijer ademhalen, Wanneer gij wolkloos neer gaat dalen Op 't eerst en 't grootst Verlossingsfeest! Heil u, te lang verdrukt geslachte! Gij diep vernederde en verachte! Zalf nu uw hoofd en 't blij gelaat, En dos u uit in feestgewaad! Vergeet uw striemen en uw wonden! Zij zijn genezen of verbonden Door 't vredewoord u toegezonden: ‘Het uur van uw bevrijding slaat!’ Wat bukt gij dáár nog moedloos neder? Herneem uw rang, uw erfrecht weder, Sinds eeuwen aan uw stam ontroofd! Uw zonen worden vrijgeboornen; Gij draagt niet meer uw krans van doornen, Geen slavenbrandmerk meer voor 't hoofd! Geen zwaard, dat bliksemde uit de scheede, Heeft u dien slavenboei ontrukt, Maar rijpe vrucht is 't van den vrede, [pagina 187] [p. 187] aant. Na lang geslaakten wensch en bede, Thans van d'Oranjeboom geplukt! Gezegend wordt ge, o Neêrlands koning! Nu dáár de slavenkluister zinkt, Nu dáár de zon der vrijheid blinkt, En uit de laagste stulp of woning Uit vrije borst 't ‘Hosanna’ klinkt. Al mogen dan geen krijgslaurieren Uw heupzwaard of uw schedel sieren, De olijftak siert niet minder schoon Den hemel van uw vorstentroon. Waar hij den mensch herstelt in waarde, Dáár hecht de Vorst voor 't oog der aarde De schoonste paarlen aan zijn kroon. - Blijf als uw koningswoord het staven: ‘Wie jaag naar ijdlen glorieschijn, Of volken in 't gareel doe draven - Dit is mijn roem - niet over slaven, Maar - vrije zonen, Vorst te zijn!’ Vorige Volgende