Na de voltrekking des huwelijks.
Feestgejuich galmt door de zalen; 't plechtig oogenblik was dáár,
Dat uw zoetste hoop vervulde: God vereende U met elkaar.
Toen gij in Zijn heilgen tempel diep geroerd laagt neergeknield,
En de hand hieldt saamgevlochten, van één zucht, één wensch bezield,
Huwde Hij uw lot voor de aarde, beider vreugde en smart aaneen, -
Wond de Liefde om beider harte onverbreekbre snoeren heen; -
Als de streng der wijngaardranken, die twee olmen samenbindt,
En om stam en twijgen kronklend, om hun kruin haar kransen windt; -
Smolt geheel uw ziel te zamen, als het zilv'ren stemgeluid,
Dat zich mengelt en ineensmelt met de tonen van een fluit.
Driewerf welkom dan de feestdag, die dit heerlijk doel vervult!
Blijv' de dag daar buiten grauwen en in neev'lig floers gehuld, -
| |
U, wie hij met zachter keten, dan een bloemenvlecht omwond,
Draagt hij als een lentemorgen, tulp en rozen in den mond.
Blijve 't veld in vocht bedolven, of van vlokken wit gestrooid,
Binnen sneeuwt net loof en bloemen, waar gij 't feestvertrek mee tooit.
Buiten blijv' de vorst van 't Noorden om zijn geeselslag gevreesd,
Binnen zal de Liefde heerschen, als de koning van ons feest!
Dock vanwaar die teedre ontroering, die zich teekent op 't gelaat?
Doch vanwaar, dat soms een zuchtjen 't opgekropt gevoel verraadt?
Dat er soms een traantje wemelt door den glimlach van de Bruid,
En blijft glinstren op de bloempjes als de morgendauw op 't kruid!
Wis, geen smart beklemt uw boezem, daar de toekomst zegen spelt;
't Is 't gevoel van zielsverrukking, dat in tranen overzwelt;
't Is een lichte wolk van weemoed, want de scheiding roert uw geest,
En verspreidt een doffe scheemring op den luister van uw feest.
Ras ziet gij deze oorden vluchten, Rijnland's beemden, Holland's ree;
Maar U kroont der oudren zegen, en dien zegen draagt gij mee.
Hun gebed blijft U verzellen - scheide 't lot U voor een poos -
't Ouderhart blijft voor U kloppen en behoort U voor altoos!
Voor de dierbren, die gij mindet en vol weemoed achterliet,
Schept geen afstand ooit verwijdring - en ook gij vergeet hen niet!
Maar schoon gij der oudren woning, noch de heilge plek vergeet,
Waar gij de onbewolkte dagen van uw zaalge kindsheid sleet;
't Is net heil der Echte-liefde, die ook dit gemis vergoedt,
Zij, die binnen stille wanden 't Paradijs ontluiken doet,
Dat alleen in 's aardrijks doornen nog onsterflijk bloeien bleef,
Sinds uit Eden's lustwaranden ons het vlammend zwaard verdreef.
Liefde leide U met een glimlach naar uw zaalge woning heen;
Liefde kiez' bij U haar zetel, Liefde laat' U nooit alleen!
Liefde weev' haar schoonste bloemen tot tapeten voor uw voet!
Liefde dekke U met haar vleuglen, als de noodvlaag giert en woedt!
Liefde schenk' haar rijkste vruchten U in 's levens rozengaard!
Liefde doe den Hemel dalen! Liefde zalige U op aard!
Liefde strook' de stroeve rimpels eens van 's winters voorhoofd af,
Tot twee bloeiende cypressen zich omhelzen op uw graf!
|
|