Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] aant. Bedroefd en krank. Aan mijne gade. 'k Vind u, zielsbedroefde Vrouwe! Zwaar in rouwe, Weergekeerd van. 't broedergraf; Met uw droefheid diepbewogen, Wisch ik van uw brandende oogen Vruchtloos nog de tranen af. 'k Zie de sporen van uw strijden Tegen 't lijden Afgeteekend op 't gelaat - - Ach, reeds bleek door lichaamssmarte! - Thans veel bleeker nog door 't zwarte Van uw somber rouwgewaad! Gij waart krank en half verrezen, Niet genezen, Toen de wolk baar schicht weer schoot. Na uw kindren, gade en moeder, Zaagt ge ook thans uw eengen broeder U ontweldigd door den dood. Hij ging, toen de Dood hem kuste, Zacht ter ruste, En, terwijl door zaalger oord Reeds de ontboeide geest mocht zweven, Is aan de aarde weergegeven, Wat aan de aarde toebehoort. Liet de Dood, die schrikbre roover, Niets U over, Wat U 't liefst was hier beneen: Toch blijft gij met al uw klachten, Ook in slapelooze nachten, Onder 't lijden nooit alleen! Hij, die U als weduwvrouwe In uw rouwe [pagina 78] [p. 78] Heeft geschraagd, getroost, geleid, Is - wat smart U later griefde - Niet veranderd in Zijn liefde, Maar dezelfde in eeuwigheid. In de nachtelijke stonde Aan de sponde Waakt een Vriend in droefenis, Die wie treuren troost wil geven, En, hoe hoog bij God verheven, Weet wat menschlijk lijden is. Toch is U nog één in 't leven Bijgebleven, Die U liefheeft, dierbre Vrouw! Door God zelf met U verbonden, Die zoo gaarne in de open wonden Balsemdrupp'len gieten zou. Diepbedroefde! 't hoofd naar boven! Blijf gelooven! 't Weenend oog tot God gericht! Saam des Heeren kruis te dragen, Saam van boven kracht te vragen, Maakt den last des lijdens licht! Kunt ge, aan 't stofkleed nog gebonden, Niet doorgronden, Wat de wijze Meester doet; 't Stil gelooven met vertrouwen Maakt ons vatbaar voor 't aanschouwen, Dat al 't leed der aard' vergoedt. Vorige Volgende