verstrooid, reeds vroeger aan het publiek zijn medegedeeld, en daarover een gunstig oordeel is uitgesproken, mag ik hopen, dat dit gunstig oordeel thans niet zal worden teruggenomen: en wat de onuitgegevene betreft, die hier voor het eerst verschijnen - de beoordeeling daarvan laat ik gaarne aan onpartijdigen en bevoegden over. Ik veroorloof mij hier slechts één aanmerking, welke tot het karakter mijner poëzie, meer in het algemeen beschouwd, betrekking heeft. Gij weet, dat vele mijner zangen uit vroegeren leeftijd - en daaronder enkele, waarin ik, ook naar uw oordeel, het gelukkigst slaagde - aan de beschouwing der natuur ontleend en door haar ingegeven en bezield zijn geworden. Dit wordt ook door het titelvignet uitgedrukt, dat een zanger voorstelt, wiens poëzie voornamelijk door den aanblik der schoone natuur in het leven is geroepen. Het kon mij daarom niet anders dan hoogst welgevallig zijn, dat men, bij de beoordeeling van mijn St. Paulusrots, mij eene bijzondere geschiktheid voor natuurschildering en beschrijvende poëzie heeft toegekend. Zóó streelend als mij nochtans deze lofspraak moest zijn, indien zij ten volle verdiend mocht heeten, zóó schraal en weinig voldoende zou zij mij voorkomen, indien hiertegen het vonnis moest overstaan, dat het mijne verzen, in weerwil van levendigheid en aanschouwelijkheid in de voorstelling, aan warmte en diepte des gevoels ontbreekt; daar ik aan den waarachtigen dichter nog minder de stoute vlucht zijner verbeelding, dan den greep in de fijnste en diepstverborgen snaren des gevoels benijde. Maar hoeveel eene onbevangen critiek ook in mijn dichttrant vinde te veroordeelen, met zekere gerustheid durf ik van hare zijde de uitspraak verwachten, dat uit vele der hier voorkomende gedichten (als: Aan een Apostel des ongeloofs; Elegie aan een spelend kind; Hanna en De moeder des Heeren; Abd-el-Kader
en Aan den jongen Graaf van Parijs) voor het minst mijn streven blijkt, om vooral ook den inwendigen mensch tot het voorwerp mijner studie te stellen en de meest verschillende toestanden en aandoeningen der ziel te schilderen. Dat ik het diep en levendig besef, hoezeer dit mijn streven, gelijk al wat ik tot hiertoe leverde, den stempel der onvolkomenheid draagt, zult gij evenmin als een ledigen klank mijner lippen beschouwen, als gij het voor eene ijdele plichtpleging houdt, wanneer ik u de verzekering doe, dat ik met onverkoelde vriendschap ben en blijf.
Geheel de Uwe
B.t.H.