Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 273] [p. 273] aant. Laatste gedichten. Geen sneller rijder dan de dood! Cita mors ruit. Green sneller rijder dan de Dood! Hij vliegt vooruit aan 't morgenrood, En 't vlammend bliksem-lichten; Met pijl en boog op 't aschgrauw paard, Schiet hij in 't rond in volle vaart, En drijft door 't hart zijn schichten. Door stad en dorp, langs berg en dal, 't Zij de uchtend rijs', 't zij de avond val' Rent hij met rustloos jagen, En waar hij langs stuift op zijn baan, Slaan achter hem de klokken aan, En gaan een graflied klagen. Hij dringt tot in de weidsche zaal, En, wie daar hief de feestpokaal, Krimpt zaâm en drinkt niet weder; Hij kiest aan 't bruiloftsmaal zijn buit, Een windstoot waait al 't waslicht uit, De bruid zijgt stervend neder. De schepen, die het vonnis spreekt, Ontmoet zijn blik en hij verbleekt, De kracht ontzinkt zijn lenden; Een maagd vlecht tuiltjes, wit en rood, ô Schrik! - Dáár komt, dáár is de Dood! Wie zal den trans volenden? [pagina 274] [p. 274] Wees dan niet trotsch, gij menschen kind! Wat zijt ge? - stopplen voor den wind, Schoon gij een kroon mocht dragen! Het zand loopt snel, dat 't uurglas leêgt - Eer de aâm uws monds dit blad beweegt, Hoeft licht uw uur geslagen. Naar het Hoogduitsch van Geibel. Vorige Volgende