| |
| |
| |
Ophelderingen.
Bl. 243.
Bedrogen hoop.
Dit gedicht werd door mij vervaardigd bij den dood van mijn jeugdigen vriend J.A.J. Klaassen, candidaat tot den Heiligen Dienst, overleden 12 Januari 1873, toen hij, na de voleindiging van zijn academisch proefschrift, op het punt stond om bevorderd te worden tot doctor in de godgeleerdheid.
Zijn vader, door het vooruitzicht van dit naderend verlies reeds diep in het harte gewond en op het krankbed nedergeworpen, overleefde hem slechts weinige uren.
Het is als bijdrage opgenomen tot een nieuwen bundel proza en poëzie, uitgegeven onder den titel ‘Voor visschers gevangen’ ten behoeve van het Gesticht voor ouden van dagen, te Egmond-aan-zee.
| |
Bl. 248.
Het omkranste kruis,
Dat bleeke marmer met die kleuren!
Velen mijner lezers zullen zich herinneren, hoe niet lang geleden, eene fraaie plaat, voorstellende een wit marmeren kruis met een bloemkrans omslingerd, van het grootste tot in het kleinste formaat verkrijgbaar gesteld, in de meeste plaat-winkels heeft ten toon gehangen, vanwaar zij in menig woonvertrek is overgegaan. Voor hen zal het nauwelijks eenige aanduiding behoeven, dat ik in dit gedicht deze plaat bestendig voor oogen heb gehad. Voor wie haar niet mochten kennen, had deze regel een kleine vertolking noodig.
| |
Bl. 249.
Holland's blinde dichteres in België herdacht.
Het bovenstaande opschrift maakt den titel uit van een klein geschrift, waarin de verdienstelijke Vlaamsche dichteres Vrouwe Van Ackere, geb. Maria Van Doolaeghe, aan welke dit woord van hulde is gericht, getracht heeft de nagedachtenis van onze vaderlandsche dichteres Petronella Moens zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland te vernieuwen en te verlevendigen.
| |
Bl. 250.
De vloek des zangers.
Ik weet niet, of dit gedicht reeds vroeger in ons land veel de aandacht tot zich heeft getrokken, maar wel dat het oorspronkelijke, 'twelk in onderscheidene bloemlezingen van Hoogduitsche poëzie is opgenomen, in Duitschland zeer hoog wordt geschat. De pseudonieme schrijver Samarow heeft in zijn ‘Vorstendag te Frankfort’ daarvan nog onlangs een hoogst voortreffelijk gebruik gemaakt. Op verzoek van mijn uitgever is deze vertaling in ‘De tijdspiegel’ verschenen.
| |
| |
| |
Bl. 255.
Afscheidsgroet aan mijne leerlingen en vrienden, enz.
uitgesproken 17 December 1874, tot beantwoording van het hartelijke woord des afscheids, dat door onderscheidene commissiën tot mij was gericht geworden.
Dan staart gij het prachtig gedenkstuk dáár aan,
Dat thans uwe vriendschap deed rijzen.
Het kostbare geschenk ia hiermede bedoeld, dat mij bij die gelegenheid door mijne voormalige en toenmalige leerlingen is aangeboden, bestaande in eene prachtige en kolossale boekenkast, waarvan toen reeds de teekening mij werd voorgelegd, en welke thans op het buitenverblijf, dat mijne woonplaats is geworden, mijn studeervertrek tot het grootste sieraad verstrekt. Meerdere bijzonderheden, aangaande deze voor mij onvergetelijke ure, heb ik medegedeeld in het Naschrift van de toen door mij gehouden: Afscheidsrede. (Arnhem, Gouda Quint, 1875.)
| |
Bl. 257.
Bij een omgehouwen eik
‘Zy groeten u, die sterven gaan!’
Zinspeling op het bekende: ‘Ave, Caesar, te morituri salutant!’, waarmede de Romeinsche gladiatoren als ten doode gewijd, het worstelperk zullen zijn binnengetreden.
| |
Bl. 258.
Heb lief, zoo lang gij lieven kunt!
Het was mij onbekend gebleven, dat dit stukje ook door onzen Ten Kate is overgebracht. Eerst later heb ik dit vernomen, en ik hoop niet, dat mijne lezers mij zullen verdenken, als hadde ik mijne vertaling naast die van een dichter willen leggen, wiens uitstekend talent in de overbrenging van uitheemsche lettervruchten de hoogste bewondering verdient.
| |
Bl. 259.
Aan een weenend ouderenpaar.
Dit stukje heeft in hetzelfde nommer van ‘De Tijdspiegel’ mede eene plaats gevonden.
| |
Bl. 265.
Vriendschapstrouwe.
De treffende omstandigheden, welke het overlijden mijns geliefden vriends vergezelden, zijn reeds genoegzaam uit den inhoud van dit gedicht op te maken. Hij kwam tot mij om hier eene woning te zoeken, werd krank en stierf 3 Februari dezes jaars. Zijne gade, op het eerste bericht herwaarts gesneld, werd door eene gelijksoortige krankte weinige dagen later ten grave gerukt. Zijn naam komt reeds vroeger in eene verzameling mijner gedichten voor, en met weemoed wijs ik hier op de brieven vóór mijn Joannes en Theagenes en voor mijn tweeden dichtbundel geplaatst, als op documenten onzer veeljarige vriendschap.
| |
Bl. 267.
Vergetelheid.
Hier denk ik aan den somber bleeken morgen.
Mijne geliefde echtgenoote, Vrouwe H.E. Roering, 8 Maart 1874 overleden, is 12 Maart op Eik-en-duin begraven.
|
|