Dichtwerken. Deel 2
(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij
[pagina 260]
| |
Een trotscher boog van frisscher groen,
Dan uit uw achttal lievelingen,
Zoolang voor u gespaard! - En nu?
Ach, 't harte bloedt en weent met u!
Twee zaagt ge u door den dood ontwringen;
Ach, één was reeds voor 't hart te veel,
En dubb'le smarte werd uw deel!
Toen op het vriendlijk lachend koontje
Van 't lief, aanvallig jongste zoontje
Een aaklig bleek den blos verving;
Toen ook de laatste hoop verging,
En ge, onder 't snikkend tranenplengen,
Dat offer aan den dood moest brengen;
Toen 't bloemken afbrak van zijn steel.
Wat viel dat zwaar, wat kostte 't veel!
En nu ook 't dochterke u ontnomen!
Het eene duifje ontvloog u pas,
Om nooit tot u terug te komen,
Of 't andre duifje volgde ras!
En welk een rouw ge in 't hart bleeft dragen,
Een nieuwe wond werd u geslagen,
Eer de oude wond genas.
Nog hebt ge veel, nog voelt ge u rijk,
Als gij vol teeder liefdeblijk
Uw zestal naar u toe ziet komen,
En hen in de armen hebt genomen -
Toch zucht ge, waar uw tranen stroomen:
‘Geen smart der oudren smart gelijk!’
Wat donker vraagstuk blijft het leven!
Wat raads'len zonder tal of end,
Waarop geen ziener 't antwoord kent,
Hier voor het weenend oog geschreven!
Waartoe zulk lijden voor een kind?
Waartoe de bloeiknop afgeslagen
En op de winden weggedragen,
Als 't kiempje nauw een wortel vindt,
Als 't leven pas zijn loop begint?
Hoe werd de glans der hoop verduisterd.
| |
[pagina 261]
| |
Voor wie te ras met argloos oor
De stem der twijfling gaf gehoor,
Of naar de taal der wanhoop luistert?
Hoe mat en krank schijnt vaak de troost,
Die nog van 't ‘zalig weerzien’ fluistert
Van 't vroeg door God verheerlijkt kroost!
Gelukkig, wie nog hier beneden,
Hoeveel zijn ziele heeft geleden,
Iets van de droefheid houdt van 't kind,
Dat, bij het snerpen zijner smarte,
Zijn hoofd buigt aan een Vaderharte,
En daar de ruste wedervindt!
|
|