Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Noblesse oblige! (Op Rozendaal). Hier, waar de looverkrans nog frisch en ongeschonden Blijft om der heuv'len kruin gewonden, Waar alles welig bloeit, waarheen ik de oogen sla; Hier aâm ik ruimer, hier herleef ik in 't verleden; Hier vind ik mij terug in 't vriendlijk lachend Eden Van Gelderland's Arcadia! Betoov'rend landtafreel, waarlangs de blik mag dolen! Van 't ruige bergvlak af, waar 't blauwend vergezicht Zich opbeurt uit een zee van licht, Of wegsteelt achter 't loof verscholen, Tot waar in 't lieflijk dal de zilvren waterstraal Met paarlen, die in 't zonlicht glanzen, Fier in de lucht zijn pluim laat dansen, Bij 't ridderslot van Rozendaal. Heil u, wien, bij 't bezit, een oog voor 't schoon dier dreven, Een luistrend oor voor 't lied der schepping werd gegeven; Die dit gezegend plekje op aard - Gelijk de hovenier een kostbre bloem bewaart, Gelijk een voedster 't kind, dat ze omdraagt op haar armen En uit haar rijke bronwel voedt, [pagina 262] [p. 262] Gestaag blijft koest'ren en beschermen - Met zooveel zorg behoedt! Dáár staart gij, in gepeins verzonken, Die eeuwenoude stammen aan: Wat voorgeslachten zijn vergaan en weggeslonken, Sinds 't eerst rondom hun voet de jachthoorn heeft geklonken! 't Is of ge in elken stam een kloppend hart voelt slaan. ‘Noblesse oblige!’ - ruischt het door die loofgewelven, ‘Noblesse oblige!’ - spreekt ge fluist'rend bij uzelven; ‘Al doemt de tijd ze tot vergaan, Geen spa mag om die wortels delven, Dit grootsche Paradijs blijve in zijn grootschheid staan!’ O, wie aan Rijn- of IJselboorden, Waar de altijd groene Veluw-zoom Het voorhoofd spiegelt in hun stroom, Op plekjes, die hem 't meest bekoorden, Zijn zomertente neer komt slaan, En door de weidsche looverzalen Van 't heuv'lig woud hier om mag dwalen - Hij bied' zijn hulde en dank u aan! Hij zende uw huis zijn vredegroeten, Waar 't statig oprijst voor zijn voeten: ‘Dat vreugde en licht zijn trans omstraal'! Dat lang dit lieflijk oord u als beschermer roeme, En 't dankbaar nageslacht uw naam nog zeeg'nend noeme: ‘Van Pallandt, Heer van Rozendaal!’ Al werdt gij in eene eeuw geboren, Die d'adeltrots schopt met den voet - Wie zoo van uit zijn goudtresoren Een vruchtbren regen drupp'len doet, En al den luister van 't oud-ridderlijke goed Met staag verjongde pracht, nog schooner dan te voren, Voor ons bewond'rend oog doet gloren - Hij vraagt - schoon in onze eeuw geboren - Al d' eerbied weer voor 't aadlijk bloed. Vorige Volgende