Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 277] [p. 277] aant. Op Walferdingen, residentie van Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden in Luxemburg, in den zomer van 1875. Den Stedehouder, die, bij kalmte en onweersvlagen, De vaste en kloeke hand aan 't staatsroer hield geslagen Van 't schoon gewest, dat Hij in 's Koningsnaam regeert; Den Prins, dien elk bemint en om Zijn deugden eert; Den Vorst, die 't goede en schoon met al zijn kracht wil schragen, En naar geen hooger roem blijft jagen, Dan wat het heil des volks vermeert; D' Oranjetelg, die, fier op zijn roemruchte Vaderen, Met Nassau's heldenbloed in de aderen, In 't heldenvolk der zee nog 't zeemansbloed waardeert; Den Echtgenoot, die hier aan 't staatsgevoel ontvloden, Al 't heil met volle teugen dronk, Dat reine huwlijksliefde schonk, En, als dit lieflijk oord Hem kwam tot ruste nooden, Zoo menig zalig uur, dat Hem te ras ontgleed, Op 't vriendlijk Walferdingen sleet; Maar ook in eenzaamheid hier 't vroeg verlies betreurde Der dierbre en aangebeden Gâ, En naam en beeld van zijn geliefde Amalia Zóó grootsch vereeuwigd heeft, doch manlijk 't hoofd weer beurde, En - mocht zijn zoetste vreugd verdorren en vergaan - Op d' aanbevolen post weer moedig pal bleef staan: Hem wordt, als hulde en dank van ieder Neêrlandsch harte, Dat thans te luider stemt in 't juublend vreugdbetoon, Als 't vroeger rouw droeg bij Zijn smarte, In Walferdingen's park deez' feestgroet aangeboôn. Vorige Volgende