Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] V. Stem der Zeloten. Wat wijst ge, o blind en dwaas geslacht! Op 't rijzend morgenrood, dat blijde u tegenlacht? Hoe? Onderscheidt gij dus de teekenen der tijden? Niet vriendelijk, maar droevig rood Is 't schijnsel, dat de hemel bood; Het spelt, voor jub'len en verblijden, Ons jamm'ren, zwaar en groot! Wat juicht ge, als ging in 't oost een schooner dag genaken? 't Is 't flikk'ren van de vlam, die met haar rossen gloed Voor 't springend kerkraam speelt en woedt, En golvend opslaat uit de hooge tempeldaken, - Wat zoo den hemel kleuren doet! Wee, wee! een dag genaakt van nooit gekende smarte! Maar - grijpt ons sidd'ring aan - bezwijke ons nooit het harte! Wij blijven op de muren staan, Al woelt een vlammenzee daarbinnen, En - moet Jeruzalem vergaan - Dan werpen we ons van 't hoogst der tinnen In de armen van den vuurpoel neer, Maar om nog stervend te overwinnen, Want straks rijst uit zijne asch de tempel grootscher weer, En dan aanschouwt ge omhoog het teeken, Waarvoor de zonne gaat verbleeken - Dan - Maran atha! - komt de Heer! Ja, hij komt, de dag der wrake, Dat heel de aard ten aschhoop blake, 't Is door 't godlijk woord voorspeld! Wat verschrikking treft de volken, Als de Rechter op de wolken Komen zal en 't vonnis velt! [pagina 208] [p. 208] Als de wekbazuin zal schallen Door der graven duistre hallen, En ons oproept voor den troon; Dan slaat heel natuur aan 't beven, En de dooden, die herleven, Wachten 't oordeel van Gods Zoon. Dan wordt in dien dag der dagen Gods gedenkboek opgeslagen, Dat ons aller lot beslist; Als de Rechter is gezeten, Zal de wereld 't vonnis weten, Dat op aard geen sterv'ling wist. Wat zal dan uw vrijspraak wezen, Waar de vroomste 't recht moet vreezen? Wie, die zooveel schuld bepleit? - Sla in gunst ons, zondaars, gade, Gij, die vrijspreekt uit genade, Koning, vol van majesteit! Als Gij goeden scheidt en boozen, Worde ons dan een plaats gekozen, Jezus, aan uw rechterhand! Rolt uw vloek; ‘Gaat weg, verloornen!’ - Voer dan, met uw uitverkoornen, Ons in 't hemelsch Vaderland! Vorige Volgende