Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende VI. Blijf met ons, want.... de dag is gedaald. (Luk. XXIV. vs. 29.) Blijf bij ons, Heer! - De dag is lang aan 't dalen, De zon gaat onder; 't is de weerschijn harer pracht, Wat dáár nog schitt'ren bleef in 't goud dier avondstralen, En op den avond volgt de nacht. Blijf bij ons, Heer! - De storm gaat feller woeden, Ontgrendeld uit zijn kerker loeit de orkaan. [pagina 209] [p. 209] aant. Toch schijnt ge U traag tot onze hulp te spoeden, En 't wordt ons soms, als bleeft Gij slapen op de vloeden; Als zaagt Gij 't niet, hoe hoog en wild de golven slaan. Zoudt ge uwer jongren stem - niet door den storm te smoren Zoudt Gij hun angstgeroep niet hooren: ‘O Heer! behoed ons, wij vergaan!’ Blijf bij ons, Heer! - mijn avond is gekomen; Mijn levenszonne raakt den zoom Dier gloênde wolken, eer zij wegduikt in den stroom; Verstorven zijn mijn schoonste droomen, En 't wordt niet avond, elken dag, Of weer verdorde een bloem, die 'k vroeger bloeien zag. Ach! zoo Uw licht werd aan mijn ziel ontnomen Wat zou mij 't harte onrustig slaan, Nu ik mijn zon zie ondergaan! Maar, zoo ik U behoud als licht op 's levens stroomen, 'k Zal dan geen stormgebruis of donkerheid meer schromen. Ai, fluister tot mijn ziele zacht: ‘Ik blijf bij U!’ - dan koom' de nacht! Vorige Volgende