Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende VII. Excelsior! I. ‘Excelsior!’ Broeders! dit blijve onze keuze! Gij, zonen uws tijds! gij herkent hier uw leuze! Ziet d' aadlaar - hij teekent ons 't spoor in zijn vlucht! Hij ziet, schoon rondom ons de wolken nog grauwen, Den hemel geheel zonder neev'len dáár blauwen, En kiest zich zijn troon in het hoogst van de lucht. Al hijgt ons de borst en al bonzen de slapen, Wij weten de krachten bijeen weer te rapen; Gescheurd zij ons kleed en doorwond zij de voet; Al blindt ons de sneeuw met haar schitt'rende stralen; Al dond'ren lawinen in kloven en dalen; Wij klimmen steeds hooger, en klimmen met spoed! [pagina 210] [p. 210] Ziet, achter ons ligt reeds een voormuur van bergen! Die reuzen der aarde - zij krompen tot dwergen! Hoe zwemmen de toppen der Alpen in 't licht! Al weigert de wagg'lende knie ons te dragen, ‘Excelsior!’ derwaarts de blikken geslagen! Wij houden ons oog naar die bergspits gericht. Wat wijst ge ons de onvruchtbare naaktheid dier rotsen? Al voert ons het pad over ijsveld en schotsen: Wij geven ons streven naar hooger niet op; Wij schouwen in d' afgrond langs loodrechte wanden, Maar - 't klapp'rende vaandel geklemd in de handen - Zóó stijgen wij opwaarts langs spleten en randen, En planten den standaard, Mont-blanc, op uw top! II. Maar 't is daar kil en doodsch: Insect noch vogel zweeft er; Geen enkle grasspriet leeft er, Al is die schepping grootsch; De lucht, die dáár gaat vlijmen, Dreigt u, bij elken tred, Dien gij nog hooger zet, Met sterven of bezwijmen. Geen dauwdrop, die dáár weent! Geen hart, dat dáár blijft kloppen! Daar alles op die toppen Tot ijs wordt of versteent. Onzinnig, wie met koen vermeten De grenslijn overrukt van 't eeuwig sneeuwgebied! Zóó blijft daar ook een grens voor 't weten; En ge overschrijdt haar strafloos niet; Of hebt ge ook dit te stout vergeten, Stoot ge elken slagboom weg, schudt ge al uw kluisters af: Dan houdt de schepping op te bloeien, En laat geen voedend brood meer groeien, Maar wordt een ijsveld en een graf! 't Is schoon naar 't hoogste doel te jagen! - [pagina 211] [p. 211] aant. ‘Excelsior!’ dat was de kreet, Die ook met snelle en hoorbre slagen Mijn jonglingsharte kloppen deed. 'k Voel nog mijn borst van aandrift gloeien Den koningsaadlaar na te roeien, Waar hij naar 't onbewolkt gelaat Der zon de ontplooide vleuglen slaat; Maar 'k huiver aan uw zij' te treden, Waar de ongewisse voet, den ijsklomp afgegleden, Zich in de onpeilbre kloof verliest; Waar de adem wordt beklemd en 't bloed om 't hart bevriest. Maar 'k weiger hooger op te stijgen, Waar gij den Rechter in mijn boezem doemt tot zwijgen, En van het zielsgebed tot God De vleuglen in hun slagwiek knot! Of - meent gij, dat we u volgen moeten, Ons buigend voor uw wereldplan: Geef - met een steunpunt voor mijn voeten - Ook aan mijn borst een lucht, waaraan ik aadmen kan! Vorige Volgende