Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende IV. Het daagt in het oosten. Het daagt reeds in 't oosten, 't wordt lichter en lichter. De hemel gaat blozen van purperen gloed; De scheemring verdunt zich - hij nadert al dichter De morgen, die de aarde luid jub'lend begroet! Het scheppende woord: ‘Daar zij licht!’ is gesproken; 't Gaat rijzen alom, waar de dwaling gebiedt, [pagina 206] [p. 206] De nacht met haar leger van schimmen en spoken, Elk schrikbeeld des dompigen bijgeloofs vliedt! Van verre en nabij wordt een trilling vernomen, Die 't aardrijk doorwandelt en 't diep van de zee; Zij volgt in hun bedding de golving der stroomen, En deelt zoo van volken tot volken zich mee. Ontwaakt, die dáár slaapt, nu de nacht is gevloden! De menschheid wordt wakker; haar blinddoek valt af; Het ruischt door de beendren langs d' akker der dooden; Een wereld verjongt zich en rijst uit haar graf! Wat eeuwen omhuld bleef, met windslen omwonden, Het treedt ongesluierd voor de oogen der aard! Wat eeuwen gezocht werd, het is thans gevonden - De sleutel, die 't raadsel der eeuwen verklaart! Wat eeuwen gevierd en vergood werd door allen, Wij zien het onttroond, tot in 't stof toe verneerd! Wij zien het als 't standbeeld van Dagon gevallen, Nu 't licht op het duister in 't eind triumfeert! En zoo maar de waarheid mag helderder blinken, Laat sterven, waarvoor thans het doodsuur moet slaan! Laat vallen wat waggelt, laat kent'ren en zinken, Wat toch is bestemd en gedoemd tot vergaan! Geen priesterdwang heerscht meer; vergruisd ligt zijn keten! Geen schriftwoord, dat langer oraaklen verkondt! 't Gelouterd gelooven verheft zich tot weten, En beiden treên saam in het schoonste verbond! Want stroomen van licht houdt de kim nog verborgen - Zie, 't purper des hemels schiet vonken van gloed! Gegroet in uw opgang, o rijzende morgen! Gij dag, die gaat dagen, wees zeegnend gegroet! Vorige Volgende