Dichtwerken. Deel 2
(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Van eene onvergeetbre doode, maar die voor uw oog herleeft,
Als zich tot één lichtbeeld saamtrekt, wat uw moeder 't lieflijkst heeft.
Kort is slechts de naam van vader aan uw kindermond ontvloeid;
Dart'lend om uw moeders knieën, zijt ge al spelend opgegroeid;
Al uw liefde droegt gij over op de teerbeminde vrouw,
Die gij waart tot troost gebleven in haar vroegen weduwrouw,
Die nu met een traan der vreugde dankend wel ten Hemel ziet,
Maar te dieper 't weer gaat voelen: ‘Kind, gij hebt uw vader niet!’
Ja, zij kwam, de plechtige ure, lang met heilgen schroom verbeid!
't Schoonst verschiet ging voor u open voor den tijd en de eeuwigheid,
Want in God vondt gij een Vader, die daar waakt en zorgt voor u!
En dat gij Gods kind mocht heeten: welk een zalig voorrecht nu!
Vraagt ge, na die oogenblikken van 't verheffendst zielsgevoel,
Naar een richtsnoer voor uw wandel, naar het schoonste levensdoel?
Staar dan op den heil'gen strijder, op den eengen Menschenzoon,
Met Zijn vinger opwaarts wijzend, met Zijn kruis en doornenkroon!
Voeg dien geest van reine vroomheid, die nog doorklinkt in uw naam,
Met uw moeders zachtste trekken en uw vaders beeltnis saam!
Met dat levensbeeld voor de oogen, leert gij hand'len in hun geest;
Dan blijft u geloof en hope, maar de liefde geldt u 't meest!
Dat te volgen, dat te naad'ren, zij 't bekoorlijk ideaal,
Dat, u nauwer aan zich boeiend, vriendlijk u in de oogen straal!
Naar die dierbren meer gelijkend, 't voetspoor drukkend hunner schreên,
Doet ge, menschlijk leed verzachtend, vreugde ontluiken om u heen,
Deelende in der droeven smarte, waar een traan in de oogen beeft;
Dankend met een vroolijk harte, waar de Hemel dankstof geeft;
Wat onrein is diep verachtend; 't hart vervuld van Hemelzin,
Zal u 't leven Christus worden en het sterven u gewin!
|
|