Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Hulde en welkomstgroet, aan het koninklijk echtpaar toegezongen. Heil, driewerf heil! wij zeegnen U te zamen, U Koning, met de Gade, die Gij mint! We omkransen en doorstrenglen beide Namen Met d' eigen band, die volk en Troon omwindt, En spreken in veelstemmig koor het ‘Amen’ Op d' eed van trouw, die U en Haar verbindt. Lacht U, o Vorst! een blijder toekomst tegen - Ook Neêrland treedt vol hoop de toekomst in; Deze Echt zij U en 't vaderland ten zegen, Uw huislijk heil en 't volksheil tot gewin, En storte een schat van bloemen op de wegen Der nog zóó jonge en schoone Koningin! De plant, die in Germanje's lustoord bloeide; De bloem, die pas haar blaadrenpracht ontsloot; De vorstenspruit, waar 't bloed in samenvloeide, [pagina 295] [p. 295] Dat door de Waldeck's en de Nassau's vloot Die van bewondring voor de dappren gloeide, Wier heldenstaal voor Neêrland werd ontbloot. Gezegend Gij, die wij eerbiedig groeten! Gezegend zij Uw komst tot ons, Vorstin! Staar in de blikken, die Uw oog ontmoeten, Gij leest voor U er vuurge wenschen in; Wij leggen die als offer aan Uw voeten, Met onze hulde aan Neêrlands Koningin! Ging 't hermelijn Uw schoudren vroeg omkleeden - Een schoon verschiet ligt voor U uitgebreid; Met fieren moed dan ook vooruit getreden! De grootsche taak aanvaard, die U verbeidt! In meenge stulp werd bij Uw komst gebeden - Vloei' meenge traan dáár ook van dankbaarheid! Een Vorstenkroon valt dikwerf zwaar te dragen - Uw Diadeem wege op Uw lokken licht! Blijf' Neêrlands oog met innig welbehagen Op U, als 't beeld van Vorstendeugd, gericht! En later eeuw met dankbren lof gewagen Van zoo veel schoons, door Emma hier gesticht! Nooit moogt Ge droef Uw vaderland beweenen Bij 't volk, dat U met open armen wacht! Steeds door de zon van 's Konings liefde omschenen, Blijf 't 's winters U, alsof de lente lacht; En 't uur, dat U voor 't leven ging vereenen, Word' zeegnend nog aan 's levens eind herdacht! Vorige Volgende