Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Mina, uit eene krankte hersteld, die hare zuster ten grave rukte. Wel waart gij hevig krank! wel scheen het lot U straf! Pas zestien jaar - en reeds de zicht des doods geheven! - Toch, lieflijk bloeiend kind! brak nog uw roos niet af, Maar ging weer open in den bloemengaard van 't leven. En staart ge in weemoed op het zusterlijke graf, En ziet ge in 't ouderoog een traan van zielssmart beven - Toch juicht dat oog u toe: Die Mina wedergaf, Heeft, schoon Hij veel ontnam, ook veel teruggegeven! Uw Bertha juicht en knielt als Engel voor Gods troon - God gaf zijn Hemel haar - aan U nog de aard ter woon: O, noem het dan niet wreed, maar zalig, vroeg te sterven! Maar vind ook 't leven zoet, en acht het dubbel schoon, Zoo gij, na langer strijd, te hooger zegekroon, Bij hooger trap van deugd, als zaalge moogt verwerven! Vorige Volgende