Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De stervende christen. Wat hoor ik? - 't Klokgebrom spreidt dof zijn galm in 't ronde: Wat kring van dierbren schaart zich weenende om mijn sponde! Voor wien die fakkelglans, dat sleepend klaaggeluid? O dood! - Is dat uw stem, die doordringt tot mijne ooren Voor 't laatst? En hoe, mijn geest - mijn denkkracht wordt herboren, Nu zich het graf ontsluit? O sprank van godlijk vuur, die vrij zijt en onsterflijk, Maar in een lichaam woont, dat broos is en verderflijk, Drijft gij dat schrikbeeld weg! - De dood verkort u 't leed! Schiet vleug'len aan, mijn ziel, en laat uw kluisters vallen! 't Afwerpen van den last, die neerdrukt op ons allen.... Is dit wat sterven heet? Gewis, de tijd houdt op mij de uren toe te tellen; Wat nieuw, betoov'rend oord doet gij mij tegensnellen? Gij, boden uit dat rijk, gekleed in stralengloed! 'k Drijf reeds op 't golven voort van 't licht, dat gij doet blinken; 't Verschiet wordt wijd en grootsch, en de aarde zie ik zinken En krimpen aan mijn voet. [pagina 223] [p. 223] Maar hoe? Nu zich mijn geest vol aandrift op wil geven, Wordt, ballingbroeders! mij uw klacht in 't oor gedreven? Hoe, gij beweent mijn dood? - en ik, die overwin, Heb reeds in d' etherstroom 't herdenken afgedronken Des jammers; en mijn ziel, in weelde weggezonken, Snelt d' open Hemel in. Naar het Fransch van DE LAMARTINE. Vorige Volgende