Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Na vaders dood geboren. Aan Willemine. Nog waart ge niet geboren, Toen met een diepe klacht: Hoeveel ge hadt verloren! Uw komst werd ingewacht. Wie had geen deernis met den rouw Der jonge en schoone weduwvrouw, Als ze op haar tweetal de oogen sloeg, Of dacht aan 't kind der smarte Dat ze onder 't hart nog droeg! En toen uw kreet verkondde, Dat ge in de wereld tradt, Hoe voelde ze in die stonde, Dat gij geen vader hadt! Geen juichtoon klonk er als voorheen, En, toen zij moede en afgestreên, U in haar siddrende armen sloot, Hieldt gij niet op met weenen, Als weendet ge om zijn dood. Gij, kindeke eener smarte, Die lang en pijnlijk heugt! [pagina 282] [p. 282] Wat brengt ge Moeders harte Een rijkdom aan van vreugd! Gij, vroolijk zonnetje in het huis, Verzwaart niet maar verlicht haar kruis! Zij stond u voor geen schatten af, U, heerlijkste aller bloemen, Die bloeit op Vaders graf! Wat draagt ge iets zoet betooverends In de oogjes, lieflijk kind! De harten snel veroverends, Daar wie u ziet, u mint! Wat zachtheid en tevredenheid Ligt over uw gelaat verspreid! Gij trekt ons aan als een magneet, Reeds door het vriendlijk knikje. Dat ge aanstonds hebt gereed! Als ik in 't mollig nekjen Een vinger glijden doe, Spitst ge uw aanvallig bekjen Mij tot een kusje toe! Iets guitigs spreekt er uit uw blik; Zoo prettig zijt gij in uw schik! Uwe armpjes maken groot pleizier; Uw vingertjes gaan tromlen, Als zochten ze een klavier. Als gij wordt weggedragen, En 't armpje, poezlig malsch, Zoetsluimrend houdt geslagen En klemt om Moeders hals, Dan rijst mijn stille beê tot God: Wachte U op aarde 't vriendlijkst lot! Blijf Moeders troost haar leven lang, En kus haar al de tranen Liefkozend van de wang! Na Vaders dood geboren, Werdt gij haar vreugd, haar schat; Gij deedt weêr 't licht ontgloren Op 't donkre lijdenspad! [pagina 283] [p. 283] aant. o Zeg haar, als ze u klemt aan 't hart, Dat uit de diepste levenssmart, Als zegenrijke vrucht daarvan, Een bloem der vreugd gaat groeien, Die nooit verwelken kan. Vorige Volgende