Uit de voorrede voor mijne ‘laatste gedichten’.
Verre de meeste der hier voorkomende gedichten zijn geboren, toen reeds het tijdperk mijner ruste was ingegaan, en alzoo kinderen mijns ouderdoms. Wegens de blijvende ongesteldheid, welke mij gedwongen had deze rust te begeeren, tot gestrengere studie veelal ongeschikt, was het mij meer dan eene aangename verpozing, werd het mij de vervulling eener wezenlijke behoefte, aan de liefde tot de poëzie, welke mij van mijne jeugd af bezield had, en zich nimmer geheel kon verloochenen, van tijd tot tijd gehoor te geven; en de gunstige ontvangst, welke aan de drie verzamelingen mijner gedichten in vroegere jaren heeft mogen te beurt vallen, heeft mij verleid ook deze zangen mijns ouderdoms, als de laatste verzameling mijner gedichten, niet terug te houden.
Hiermede is mijne dichterlijke loopbaan voor goed gesloten. Na een bijkans drie en zeventig jarigen ouderdom bereikt te hebben, is het voor mij meer dan tijd te achten, dat ik toone de spreuk,