Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Aan eene vriendin, in antwoord op een fraai geteekend albumblaadje. Kan men zacht-gevulde rozen, Knoppen, half geprangd in 't groen, Die van zwoegend purper blozen, Op 't papier ontluiken doen; Weet men 't al in 't groen te tooien, Bloemen langs de sneeuw te strooien, Met de zwieren van 't penseel, En door keur van twijg en loov'ren, Lente om zich heen te toov'ren, Of het zomer heet of winter, Lieve! zegt dan evenveel. Dit vermoogt gij! Hoe welsprekend, Met wat tintlend vuur bestraald, Staat, door uw penseel geteekend, 't Beeld der Vriendschap afgemaald! Neen, geen dichter-idealen Kunnen 't even lachend malen Met die verven, met dien zwier, En ik zou met flauwe galmen (Waar me uw bloemen tegenwalmen) Mij aan de eigen schild'ring wagen in 't bespelen van mijn lier? Als gij soms van verre kusten 't Zoekend oog naar Holland slaat, En uw blik op 't oord blijft rusten, Waar ge uw vrienden achterlaat; Als een koeltjen uit deze oorden Overvlindert naar uw boorden, Wappert langs de wimpels heen, Of zich schomm'lend wiegt in 't loover - Brenge 't dan mijn groet u over, En mijn wenschen voor 't volmaken van uw aardsch geluk meteen! Vorige Volgende