Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 246] [p. 246] Slapelooze nachten. (Aan mijne gade op haar ziekbed) Slapelooze nachten! O, ik ken ze goed, En ik voel dan dubbel Wat gij lijden moet, Als gij op uw sponde, Heel de nachtwaak door, Hunkerend blijft uitzien Naar den morgengloor; Als aan d' engen boezem Zucht op zucht ontstijgt, En ge, in 't duldloos hoesten, Naar den adem hijgt; Als ge uit korten sluimer Angstig wakker schrikt, En niets hoort dan 't klokje, Dat ééntonig tikt; Als het domm'lig lamplicht Even 't glas verguldt, Maar de ziekenkamer Laat in floers gehuld. Ach! ik ken die nachten, En 'k versta zoo goed, Zwaarbeproefde vrouwe! Wat gij lijden moet. Maar als zoo de slaap u Uren lang ontvliedt, Denk dan: ‘Isre's Wachter Slaapt of sluimert niet!’ En uw Heer en Heiland, Die u plaats bereidt, [pagina 247] [p. 247] Droeg zijn zwaarste lijden Ook in de eenzaamheid. Als uw ziel zich uitstort In het stil gebed; Gaat een bloesem open, Die tot vrucht zich zet. Als ge uw blik laat dolen Van uw legerstee, Langs den weg door 't leven, Wand'len zaalgen mee. Langs bebloemde paden Treden zij u voor; Met hun liefste stemme Fluist'ren ze u in 't oor. Als aan 't graf ontrezen, Staan ze u voor den geest, En op 't krankenleger Viert ge uw Pascha-feest. En gij ziet den Vader, Die uw hand gevat, En Zijn kind geleid heeft Op het rechte pad; Die, bij al de stormen Van doorworsteld leed, Uw geloofsverwachting Dieper wort'len deed. Daarom, lieve kranke! Niet in moed verflauwd, Maar de donkre toekomst Aan Zijn wil vertrouwd! Wordt de strijd nog banger, Draag in hope 't stil! 't Zal nooit hooger klimmen, Dan Gods liefde 't wil. [pagina 248] [p. 248] aant. Komt de laatste nacht eens, Leg dan 't moede hoofd In Gods Vader-armen: De uchtend is beloofd! De uchtend, die het rouwfloers Van de graven trekt, En voor 't groot ontwaken U, als ge inslaapt, wekt. Vorige Volgende