Dichtwerken. Deel 2(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 200] [p. 200] aant. Stemmen des tijds. I. Gij, twintigste eeuw! zult ge ook uw paaschfeest vieren? (Thomas redivivus). Gij, twintigste eeuw! zult ge ook uw Paaschfeest vieren? Zal dat een feest der overwinning zijn? En, zoo gij 't nog met palmen op blijft sieren, Tooit ge ook een lijk, dat leven hield in schijn! Trilt dan reeds vroeg de toon der kerkkloksgalmen Nog door de lucht en smelt hij saam met psalmen? Of breekt dan doodsch en zwijgend d' uchtend aan, Waarop weleer de schaar, bij 't eerst ontmoeten, Elkander met den juichtoon placht te groeten: ‘De Heer is waarlijk opgestaan!’ Ach! al te ras ziet gij uw glans verbleeken, O Paasch-zon! waar de wijsheid triumfeert, Die 't als haar hoogst orakel uit gaat spreken: Nooit is de Heer in 't leven weergekeerd! Geen hemelsch licht heeft ooit het graf omblonken; Geen vredegroet weer uit Zijn mond geklonken; Zijn lichaam? - 't Is als ieder lijk vergaan! - Geen troost of kracht voor wie daar moedloos treuren, Om 't oog van 't stof der graven op te beuren, Brengt dan de derde morgen aan! ‘Hij leeft!’ zegt gij, ‘al is Hij niet verrezen, Al daalde nooit een engel in den hof; Zou niet Zijn geest, als de uwe, onsterflijk wezen, Al is Zijn lijk dáár weergekeerd tot stof? [pagina 201] [p. 201] Zie, zalig sprak Hij allen die gelooven, En spreekt gij Hem niet zalig ver daarboven? Zij leven, wie her sterven in den Heer! En Hij? - op 't kruis is Zijn triumf begonnen; In 't uur Zijns doods heeft Hij den dood verwonnen; Hij leeft! Hij leeft! wat eischt gij meer?’ Ach, kranke troost! 't Is zoet zóó voort te droomen! Verzegeld blijf de grafsteen, die zich sloot! Al hebt gij al de wondren weggenomen, Één wonder blijft: het leven na den dood! Is aan Maria nooit de Heer verschenen - Hoe zal haar troost mij troost in droefheid leenen? Geldt hier ook de eisch: gelooven zonder zien? Is nooit de Heer op aard teruggekomen - Wat rest ook u dan dichterlijke droomen? Zegt dan: ‘Hij leeft!’ ik zeg: ‘Misschien!’ Zie! 'k bad om licht met vurig zielsverlangen; 'k Vroeg, smeekend, licht aan 't licht der wetenschap; Ik sloop haar na in al haar kronkelgangen, Maar 'k vond geen licht, haar volgend stap voor stap. Den glans der hoop zag ik gestaag verduist'ren, En 'k hoorde soms haar stem als antwoord fluist'ren: ‘Wat beeldt ge u in? Hoovaardig sterveling! Nog huiver ik het lijdend hart te breken. Maar als ik eens mijn laatste woord ga spreken, Dan zal het zijn: ‘Vernietiging!’ ‘Vernietiging?’ - Ik ondervraag mijzelven: Tuigt niet mijn geest, dat ik onsterflijk ben? Ach! 'k word mijzelf, hoe 'k dieper door ga delven, 't Onlosbaarst' van de raadslen, die ik ken! Ik ondervroeg het graf, eer 't zich ging sluiten, En 't antwoord klonk in 't rommelen der kluiten: ‘Geen doode kwam op aarde nog weerom!’ 'k Hief 't vragend oog, in weemoed, naar de starren, 'k Vond raadslen slechts, niet door den geest te ontwarren: De middernacht en 't graf zijn stom! Tot welk een vreugd kwam me eens het Paaschfeest nooden! 'k Zag leven dáár, aanschouwlijk in den Heer! [pagina 202] [p. 202] aant. 'k Zong bij Zijn graf 't triumflied voor mijn dooden; Die 't vroeg verloor, vond ik eens zalig weer. Hoe zoet was mij 't herdenken op hun graven, Hoe ze op Zijn woord gerust den doodssnik gaven: ‘Ik leef en gij zult leven!’ was Zijn taal, Al sloeg de dood als maaier woest zijn sikkel, Ik zong hem toe: ‘O dood! waar is uw prikkel? O graf! waar is uw zegepraal?’ En thans? - Voor licht is donkerheid gekomen! De twijflingsvraag voor 't overwinningslied! De kroon is van het Paaschfeest weggenomen! Hoe 'k zoek' of staar', ik vind mijn Heiland niet! Kunt gij mijn ziel die blijdschap wedergeven? - Een onderpand, dat mijn gestorv'nen leven? - Een onderpand voor 't leven van den Heer? - Vergeefs om troost naar 't ledig graf gevloden! Gij wijst mij naar de graven mijner dooden, En naar mijne eigen grafstee weer! O! zoo er zijn, die zich onsterflijk weten, En, schoon het graf zijn grendlen nooit verschoof, Zich toch gerust en zalig blijven heeten: Geprezen zij de kracht van hun geloof! Daar zijn er meer, die in hun lijdensdagen Voor 't zwak geloof een hooger steunsel vragen - Wat troost of schraagt hen op den weg naar 't graf? Daar zijn er ook, die zonder hope treuren, Sinds gij 't geloof hun uit de ziel gingt scheuren - Hoe droogt uw hand die tranen af? Vorige Volgende