Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave [Eerste stuk] Waarschouwing. Verklaaring Eerste historische verhandeling Rakende den godtsdienst der Anglicanen of Episcopalen. Tweede verhandeling Waar in van de Gebruiken en Plechtigheden der Engelsche Kerk gehandelt wordt. Eerste hoofdstuk. Tweede hoofdstuk, Handelende van de Plechtigheden en Godsdienstige Gebruiken der Anglicanen. Derde hoofdstuk, Beschryvende de Gebruiken in de bedieningen der Sacramenten enz. Volgens de Anglicaansche Kerk. Derde verhandeling Handelende van de Kerkelyke Discipline der Presbyterianen. Eerste hoofdstuk. Tweede hoofdstuk, Behelzende een Kort Begrip van de Kerkelyke Discipline der Puriteinen. Vierde verhandeling Behelzende den Godsdienst der Quakers, enz. Eerste hoofdstuk. Tweede hoofdstuk, Handelende van het Geloof der Quakers. Vyfde verhandeling Behelzende een Historische Beschryving van verscheidene Dweepersche Secten en Vergaderingen, die of weinig aanhangers hebben, of weinig bekend, of die reets verdwenen zyn. Eerste hoofdstuk. Handelende van de Profeeten van het Dauphiné. Tweede hoofdstuk, Handelende van de Camisars of de Dweepers der Cevennes. Derde hoofdstuk, Beschryvende de Dweepery der Broederen van het Roozenkruis. Vierde hoofdstuk, Handelende van de Boheemers, of de zogenaamde Heidens. Vyfde hoofdstuk, Handelende van de Engelsche Profeeten of Convulsionarissen. Zesde hoofdstuk, Beschryvende den aart der Convulsionarissen van Vrankryk. Zesde verhandeling Beschryvende den Godsdienst der Wederdoopers en Mennisten. Eerste hoofdstuk. Van de Anabaptisten of Wederdoopers. Tweede hoofdstuk, Handelende van de Wederdopers die men Mennoniten of Mennisten noemt. Zevende verhandeling, Waar in de zogenaamde Godsdienst der Adamiten beschreven wordt. Achtste verhandeling Beschryvende het gevoelen wegens de Pré-Adamiten. Negende verhandeling Behelzende de gevoelens van verscheidene nieuwe Mystique Secten. Eerste hoofdstuk. Van de zogenaamde Pietisten en Quietisten. Tweede hoofdstuk, Handelende van de Labadisten. Aanhangsel, Behelzende eenige Stukken dewelke behoren tot het Quietistendom. Verklaring van P. La Combe aan den Bisschop van Tarbes. Voorstellingen, getrokken uit het Boek van den Aartsbisschop van Kameryk. Tiende verhandeling, Behelzende de Discipline der Poolsche Broederen, ook bekend onder den naam van Unitarissen, Antitrinitarissen, Socinianen, enz. Redeneering Over de gebruiken enz. der geener, welke men in Holland noemd Collegianten en Rhynsburgers. Verhandelinge, Behelzende eenige byzonderheden raakende de Godistery, en de Stellingen eener Gezindheid welke van Vrygeestery en Godistery enz. word beschuldigt. Brief van eenen wysgeer over de mirakelen van den abt Paris, en over de convulsionarissen. Brief van eenen wysgeer over de mirakelen van den abt Paris, en over de convulsionarissen. [Tweede stuk] Inleiding tot de Historie van het Mahometaandom. I Van den Oorspronk der Arabiers. Geslagt-rekening van Mahomet. Eerste verhandelinge over het Mahometaandom, Korten Inhoud van het Leeven van Mahomet. Verhandeling over de beginselen van het Mahometaandom, En over de oorzaaken van deszelfs Oprigtinge. Verhandeling over de valsche denkbeelden En de Vooroordeelen, welke men tegen het Mahometaandom heeft opgevat; overgezet uit de Latynsche van den Heer Reeland. § I. Dat het meerengedeelte der Godsdiensten door derzelver Tegenpartyders kwalyk zyn beschreeven geweest, en in de eerste plaatse die der Jooden. § II. Dat de Christelyke Godsdienst niet meer gespaart is geweest, als de Joodsche. § III. De Protestanten zyn niet beeter gehandelt geweest door de R.C. § IV. Dat de R.C. ongelyk hebben in ons te vergelyken met de Mahometaanen. § V. Zonderlinge Vergelyking van Vivaldo tusschen de Lutheraanen en de Mahometaanen. § VI. Vergelyking van denzelven Vivaldo, tusschen de Mahometaanen en de Roomsch-Catholyken. § VII. Waar het van daan komt, dat den Mahometaanschen Godsdienst zoo weinig gekent word. § VIII. Wederlegging van 't geene men gemeenlyk zegt, dat het niet noodig is, zig in den Mahometaanschen Godsdienst te oeffenen. § IX. Of het wel waar is, dat het de Mahometaanen niet vrystaat, om over zaaken van Godsdienst te zintwisten. § X. Wederlegging van 't geen gemeenlyk gezegt word, dat wy Boekken genoeg hebben, zoo in 't Latyn, als in de hedendaagsche taalen, om door derzelver behulp met zeekerheid den Mahometaanschen Godsdienst te kennen. § XI. Dat de kennisse der Arabische taal nuttiger is, dan men denkt. § XII. Dat de oeffeninge der Geleerdheid en der Vreemde Taalen gepaart moet gaan met die van den Godsdienst. § XIII. Welk het oogmerk is, dat men zig heeft voorgestelt in het Werk, handelende van den Mahometaanschen Godsdienst. Verhandeling over den Alcoran. Geloofs-belydenis der Mahometaanen, of Verhandeling Nopende de Artikelen, welke elk Mahometaan gehouden is aan te nemen en te gelooven, om een goed Musulman te zyn. I. Van het Aanweezen Gods. II. Van den Profeet Mahomet, en van zynen Alcoran. III. Van de Voorzienigheid en van de Predestinatie. IV. Van de Ondervraaging in het Graf. V. Van de toekomende Vernietiging aller dingen. VI. Van de toekomende Opstanding. VII. Van den Dag des Oordeels. VIII. Van de Voorbiddinge Mahomets. IX. Van de Toekomende Vereffeninge in het laatste Oordeel. X. Van de Weegschaal en van 't Vagevuur. XI. Van de Scherpe Brug en van den Overgang, welke daar over moet geschieden. XII. Van het Paradys. XIII. Van de Helle. Den catechismus der Mahometaanen, of Uittreksel van de Godgeleerdheid der Mahometaanen, vertaalt uit het Latyn van den Heer Reeland door M. D**. Eerste kapittel. Algemeene schets der beginselen des Godsdiensts, zoo des beschouwenden, als des oeffenenden. Tweede kapittel. Van het Geloof in God. Derde kapittel. Van de Engelen. Vierde kapittel. Van de Heilige of Godlyke Boekken. Vyfde kapittel. Van de Afgezanten Gods. Zesde kapittel. Van den Laatsten Dag. Zevende kapittel. Van de Besluiten Gods. Agtste kapittel. Van de Wasschingen en van de Reinigingen. Negende kapittel. Van de Gebeden. Tiende kapittel. Van de Aalmoessen. Elfde kapittel. Van de Vastens. Twaalfde kapittel. Van de Pelgrimaadje naar Mekka. Verklaaringen over den Mahometaanschen godsdienst. § I. Welk het oogmerk is, 't geen men zig voorsteld in deeze tweede Verhandeling. §. II. Of het wel waar is, dat de Mahometaanen dien zetregel toestaan: Dat een ieder in zyn Godsdienst kan zaalig worden, behoudens dat hy vroom leeve. §. III. Of het wel waar is, dat de Mahometaanen gelooven, dat God lichaamlyk is. §. IV. Of de Mahometaanen God tot den Auteur der Zonde maaken. §. V. Of de Mahometaanen Venus aanbidden. §. VI. Of het waar is, dat de Mahometaanen alle Schepselen aanbidden? §. VII. Of de Mahometaanen de Voorzienigheid loochenen. §. VIII. Of zy ook belyden te gelooven, dat God zelf voor Mahomet bidt. §. IX. Of de Mahometaanen ontkennen dat 'er eene Helle is. §. X. Naar welke zyde de Mahometaanen hunne Aangezigten wenden in hunne Gebeden? §. XI. Of de Mahometaanen gelooven, dat men de Zonden kan uitwisschen door de veelvuldige Wasschingen en Reinigingen des lichaams. §. XII. Of, volgens de beginselen des Mahometaanschen Geloofs, de Duivelen Vrienden Gods en Mahomets zyn. §. XIII. Of de Mahometaanen ook gelooven dat 'er Engelen zyn, die van het Vrouwlyk geslagt zyn. §. XIV. Of de Gelukzalige Engelen, volgens het gevoelen van Mahomet, ook konnen zondigen. §. XV. Of de Duivelen hooren konnen. §. XVI. Of de Mahometaanen besmet zyn met de stellingen van Origenes. §. XVII. Van het Paradys van Mahomet, en van de Opperste Gelukzaligheid, volgens 't gevoelen der Mahometaanen. §. XVIII. Of de Vrouwen, volgens 't gevoelen der Mahometaanen, zullen zalig worden. §. XIX. Of de Mahometaanen naar Mekka gaan, om het Graf Mahomets te bezoekken. §. XX. Of het wel waar is, dat den Alcoran van de H. Maagd de eige Zuster van Moses maakt. §. XXI. Of Mahomet Haman, een tyd-genoot van Mordechai, gestelt heeft te hebben geleeft ten tyde van Pharao en Moses. §. XXII. Of Mahomet ontkent heeft, dat Jesus-Christus gestorven is. §. XXIII. Of de Maagd Maria, volgens de Mahometaanen, is beswangert geworden door 't eeten van Daadelen. §. XXIV. Of een Hond onder de Mahometaanen voor een rein Dier word gereekent. §. XXV. Of de Mahometaanen, uit een beginsel van hun Geloof, meinen, dat het hen geoorlooft is, te schenden hunne Tractaaten, aangegaan met de gene, welke zy Ongeloovigen noemen? §. XXVI. Of den Auteur van den Alcoran zig zelven heeft tegengesprooken ten opzigte van den Alcoran zelf. § XXVII. Of 't waar is, dat Mahomet Pharao, die Moses heeft doen opkweeken, vermengt heeft met dien, die den laatsten is geweest in 't Volk Gods als een dwingeland te bandelen, en die in 't roode Meir is verdronken. §. XXVIII. Of het ook eene Waarheid is, dat Mahomet zoo weinig kennisse heeft gehad van de Aardryks-kunde, dat hy de Stad Mekka zegt geleegen te zyn in het Land der Hammoniten. §. XXIX. Of Mahomet zig in zynen Alcoran heeft tegengesprooken, wanneer hy dan eens zegt, dat hy niet kon leezen, en dan eens wederom, dat hy leezen kon. § XXX. Of Mahomet zig zelven al verder heeft tegengesprooken, nu eens zeggende, dat hy de Menschen op den weg der Zaligheid leidde, en dan eens wederom, dat hy niet wist, of hy zelf en zyne Leerlingen daar wel op waren. §. XXXI. Of 'er in den Alcoran geen meldinge word gemaakt van eenen God, die alles geschaapen heeft, en onsterflyk is. §. XXXII. Of het den Mahometaanen, volgens de gronden hunnes Godsdiensts, geoorlooft is, zoo veele Wyven te trouwen, als zy onderhouden konnen. §. XXXIII. Of de Mahometaanen ganschelyk geene voorzorge gebruiken om het Aangezigt te wasschen. §. XXXIV. Of Moses, volgens 't gevoelen der Mahometaanen, onder het getal der verworpelingen is. §. XXXV. Of de Mahometaanen niet meer dan drie Profeeten erkennen, te weten Moses, Jesus-Christus en Mahomet. §. XXXVI. Of de Mensch, volgens het gevoelen van Mahomet, geformeert is uit een Bloedzuiger. §. XXXVII. Of Mahomet geloochent heeft de Onsterflykheid der Ziel. §. XXXVIII. Of Mahomet geleert heeft, dat de gene, die zynen Vriend ombrengt, of daar van omgebragt word, buiten allen twyfel zalig is. §. XXXIX. Of 't waar is, 't geen men zegt, dat Mahomet eene Duive had opgevoedt, die hem in zyn oor kwam luisteren, wanneer hem de vallende Ziekte overkwam. §. XL. Of de Mahometaanen gelooven dat 'er veele Weerelden zyn. §. XLI. Of Mahomet de Besnydenis ontleent heeft van de Jooden van zynen tyd. Redeneering Waar in gehandelt word over eenige Geboden, over zeekere Pligten, en over verscheide Gebruiken, waar op het gezag des Alcorans regelregt, of van ter zyden, eenigen invloed heeft. Vervolg der voorgaande redeneering, of Algemeene beschryvinge der godsdienstige plegtigheden van 't Mahometaandom. Redeneering over de secten verspreidt, onder het Mahometaandom. Hedendaagsche secten des Mahometaandoms. Byvoegsel en verbeeteringen Redeneering over den godsdienst der Sabeers. Byvoegselen en verbeeteringen op dit werk. Byvoegselen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Jooden. Byvoegselen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Roomsch-catholyken. Byvoegselen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Grieken enz. Byvoeg selen en Verbeeteringen voor het Deel, handelende van de Engelsche enz. Byvoegselen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Afgodische volkeren in de Oost-Indien. Bladwyzer Der voornaamste Zaaken in 't Vyfde en Zesde Deel vervat.