Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§ II.
| |
[pagina 81]
| |
ge en met onheilen dreigden: En het is waarschynelyk, dat alle de lasteringen welke ik heb aangehaalt niet anders gesmeedt zyn, als uit onkunde der kerkelyke plegtigheden, namentlyk van boetvaardigheid en van het Avondmaal, zoo als dezelve toen in gebruik waren. Kortom, de laster wierd zoo verre getrokken, dat men de leere van de Eenigheid Gods, die door de Christenen wierd gepreedikt, den dekmantel van Ongodistery omhing, invoegen men tegen hen in 't werk stelde het gewoonelyke Formulier der Heidensche MysteriënGa naar voetnoot(a) Verdelgt de Ongodisten. Maar laat ons, nopende alle die haatelyke aantygingen,Ga naar voetnoot(b) Tertullianus hooren. ‘Wy gaan door, zegt hy, voor Doodslagers, voor Bloedschenders, voor Heilig-schenders, voor openbaare Pesten des Menschdoms, voor onverlaaten, schuldig aan alle misdaaden, voor vyanden van God, van de Keizers, van de goede zeeden, en van de gansche Natuur: tot zoo verre, dat het genoeg is voor een Christen te gaan, om een misdaadiger te worden gereekent; zelfs de bloote naam is eene misdaad geworden’. Het is wel eene waarheid, dat Plinius, deGa naar voetnoot(c) eerlykste man zynes tyds, beeter onderrigt van het Karacter der Christenen, en van dat van hunnen Godsdienst, hen geheel anders aan den Keizer Trajanus afschilderde, in eenen zeer wydloopigen Brief. Behalven Plinius, waren 'er ook nog eenige andere Heidenen, die, ten aanzien der Christenen en derzelver Mysteriën, veel gemaatigdheid bezaaten: Daar wierden 'er gevonden, die, de zaaken met verstand en oordeel onderzoekkende, zoodanig van de Christenen spraken, dat het de waarheid zeer naby kwam: Maar hoe klein was het getal der Gematigde, tegen dat der opstookers en der opgehitste, die vermaak schiepen in het Christendom zwart te maaken in de oogen des ganschen weerelds? |
|