Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijBernard Picart, Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6 (vert. Abraham Moubach). Hermanus Uytwerf, Amsterdam / Jan Daniel Beman, Rotterdam / Isaak van der Kloot, Den Haag 1738
-
gebruikt exemplaar
scans UCLA
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het zesde deel van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt van Bernard Picart. Het betreft een vertaling uit het Frans door Abraham Moubach uit 1738. Het gehele werk bestaat uit zes delen. De oorspronkelijke Franse werken verschenen tussen 1723 en 1743.
redactionele ingrepen
Aan het begin van het eerste en het tweede stuk is een kop tussen vierkante haken toegevoegd.
Eerste stuk:
p. 125: van voetnoot ‘b’ ontbreekt een nootverwijzing. De noot is hier direct voor noot ‘c’ geplaatst.
p. 143: een aantal in het origineel onleesbare tekens is hier vervangen door ‘[...]’.
Tweede stuk:
p. 107, 117, 118, 170, 344, 348, 356: een in het origineel slecht leesbaar teken is hier tussen vierkante haken weergegeven.
p. 303: van voetnoot ‘a’ ontbreekt een nootverwijzing. De noot is hier onderaan de pagina geplaatst.
p. 306: van voetnoot ‘d’ ontbreekt een noottekst. De nootverwijzing is hier verwijderd.
p. 342, 348: een in het origineel onleesbaar teken is hier vervangen door ‘[...]’.
p. 345: VI → V: ‘Marpurg Byeenkomst aldaar gehouden om de Lutheraanen met de Zwingliaanen te vereenigen. D. V. 269’
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (Eerste stuk: p. II, *1, *4, *5, *8, *9, *12, *13, *16, *17, *20, 330; Tweede stuk: p. II, *21, *24, *26, *27, *30, *31, *34, *35, *37, *39, *42, *43, *45, *48, *50, *51, *53, *56, *57, *60, *61, *64, *65, 288, *68, *69, *72 en 360) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[Eerste stuk]
[pagina ongenummerd (p. I)]
NAAUWKEURIGE BESCHRYVING
DER
UITWENDIGE
GODSDIENST-PLICHTEN,
KERK-ZEEDEN
EN
GEWOONTENS
VAN ALLE
VOLKEREN der WEERELT;
IN EEN
Historisch Verhaal, met eenige naauwkeurige Verhandelingen, ontvouwen, door verscheiden Aanmerkingen opgeheldert;
EN
IN KUNSTIGE TAFEREELEN AFGEMAALT:
GETEKENT DOOR
BERNARD PICARD.
ZESDEN DEELS EERSTE STUK.
Waar in de Godsdienst-Plichten en Gewoontens der Anglicaanen of Episcopalen, Quaakers, Wederdoopers, Adamiten, Preadamiten, Mystique Secten, Quietisten, Unitarissen, Anti-trinitarissen, Socinianen, Collegianten en Rhynsburgers, Godisten, enz. verhanhandelt worden.
Te Amsterdam, by HERMANUS UYTWERF,}Boekverkoopers.
Te Rotterdam, by JAN DANIEL BEMAN,}Boekverkoopers.
En's Gravenhage, by ISAAK VAN DER KLOOT,}Boekverkoopers.
M. DCC. XXXVIII.
[pagina 341]
Lyst van de afdeelingen en hoofdstukken der verhandelingen van het zesde deels eerste stuk.
Vervattende den korten Inhoud der voornaamste Stoffe van de hedendaagsche Godsdiensts-pligten en Gewoontens der Anglicanen of Episcopalen, Dweepersche Secten, Wederdoopers en Mennoniten, Adamiten, Pre-adamiten, Mystique Secten, de Discipline der Poolsche Broederen, ook bekend onder den naam van Unitarissen, Anti-trinitarissen, Sociniaanen enz. Collegianten en Rhynsburgers, en der Godisten.
EERSTE VERHANDELING. | ||
RAakende den Godsdienst der Anglicanen of Episcopalen. | Pag. 1 | |
TWEEDE VERHANDELING. | ||
Waarin van de Gebruiken en Plegtigheden der Engelsche Kerk gehandelt word. | ||
I. Hoofdstuk. | pag. 39 | |
II. Hoofdstuk. | ||
Handelende van de Plegtigheden en Godsdienstige Gebruiken der Anglicanen. | pag. 42 | |
III. Hoofdstuk. | ||
Beschryvende de Gebruiken in de Bedieningen der Sacramenten enz. volgens de Anglicaansche Kerk. | pag. 74 | |
DERDE VERHANDELING. | ||
Handelende van de Kerkelyke Discipline der Presbyterianen. | ||
I. Hoofdstuk. | pag. 95. | |
II. Hoofdstuk. | ||
Behelzende een Kort Begrip van de Kerkelyke Discipline der Puriteinen. | pag. 107 | |
VIERDE VERHANDELING. | ||
Behelzende den Godsdienst der Quakers enz. | ||
I. Hoofdstuk. | pag. 112. | |
II. Hoofdstuk. | ||
Handelende van het Geloof der Quakers. | pag. 132 | |
VYFDE VERHANDELING. | ||
Behelzende een Historische Beschryving van verscheidene Dweepersche Secten en Vergaderingen, die, of weinig Aanhangers hebben, of weinig bekend, of die reeds verdweenen zyn. | ||
I. Hoofdstuk. | ||
Handelende van de Profeeten van het Dauphiné. | pag. 141 | |
II. Hoofdstuk. | ||
Handelende van de Camisars, of de Dweepers der Cevennes. | pag. 146 | |
III. Hoofdstuk. | ||
Beschryvende de Dweepery der Broederen van het Roozenkruis. | pag. 150 | |
IV. Hoofdstuk. | ||
Handelende van de Boheemers, of de zoogenaamde Heidens. | pag. 156 | |
V. Hoofdstuk. | ||
Handelende van de Engelsche Profeeten of Convulsionarissen. | pag. 161 | |
VI. Hoofdstuk. | ||
Beschryvende den aart der Convulsionarissen van Vrankryk. | pag. 167 | |
ZESDE VERHANDELING. | ||
Beschryvende den Godsdienst der Wederdoopers en Mennisten. | ||
I. Hoofdstuk. | ||
Van de Anabaptisten of Wederdoopers. | pag. 172 |
[pagina 342]
II. Hoofdstuk. | ||
Handelende van de Wederdoopers, die men Mennoniten of Mennisten noemd. | pag. 184 | |
ZEVENDE VERHANDELING. | ||
Waar in de zoogenaamde Godsdienst der Adamiten beschreeven word. | pag. 193 | |
ACHTSTE VERHANDELING. | ||
Beschryvende het Gevoelen wegens de Prè-Adamiten. | pag. 198 | |
NEGENDE VERHANDELING. | ||
Behelzende de Gevoelens van verscheidene nieuwe Mystique Secten. | ||
I. Hoofdstuk. | ||
Van de zoogenaamde Piëtisten en Quiëtisten. | pag. 209 | |
II. Hoofdstuk. | ||
Handelende van de Labadisten. | pag. 230 | |
AANHANGSEL. | ||
Behelzende eenige stukken, dewelke behooren tot het Quiëtistendom. | pag. 241 | |
Verklaaring van P. la Combe, aan den Bisschop van Tarbes. | pag. 255 | |
Voorstellingen getrokken uit het Boek van den Aartsbisschop van Kameryk. | pag. 258 | |
TIENDE VERHANDELING. | ||
Behelzende de Discipline der Poolsche Broederen, ook bekend onder den naam van Unitarissen, Antitrinitarissen, Sociniaanen enz. | pag. 267 | |
Redeneering over de Gebruiken enz. der geener welke men in Holland noemd Collegianten en Rhynsburgers. | pag. 302 | |
Verhandelinge behelzende eenige byzonderheden, raakende de Godistery, en de stellingen eener Gezindheid, welke van Vrygeestery enz. word beschuldigt. | pag. 313 | |
Brief van eenen Wysgeer over de Mirakelen van den Abt Paris, en over de Convulsionarissen. | pag. 329 |
Einde des Zesden Deels Eerste Stuk.
[Tweede stuk]
[pagina ongenummerd (p. I)]
NAAUWKEURIGE BESCHRYVING
DER
UITWENDIGE
GODSDIENST-PLICHTEN,
KERK-ZEEDEN
EN
GEWOONTENS
VAN ALLE
VOLKEREN der WEERELT;
IN EEN
Historisch Verhaal, met eenige naauwkeurige Verhandelingen, ontvouwen, door verscheiden Aanmerkingen opgeheldert;
EN
IN KUNSTIGE TAFEREELEN AFGEMAALT:
GETEKENT DOOR
BERNARD PICARD.
ZESDEN DEELS TWEEDE STUK.
Waar in de Godsdienst-Plichten en Gewoontens der Mahometaanen en Sabeers verhandelt worden: Met een Byvoegsel tot de voorige Deelen.
Te Amsterdam, by HERMANUS UYTWERF,}Boekverkoopers.
Te Rotterdam, by JAN DANIEL BEMAN,}Boekverkoopers.
En's Gravenhage, by ISAAK VAN DER KLOOT,}Boekverkoopers.
M. DCC. XXXVIII.
[pagina 318]
Lyst van de afdeelingen en hoofdstukken der verhandelingen
Van het Zesde Deels Tweede Stuk.
Inleiding tot de Historie van het Mahometaandom. | Pag. 1 |
1. Van den Oorsprong der Arabiërs. | 2 |
2. Geslagt-reekening van Mahomet. | 9 |
EERSTE VERHANDELING. | |
Korten Inhoud van het Leeven van Mahomet. | 31 |
Verhandelingen over de Beginselen van het Mahometaandom en over de oorzaaken van deszelfs Oprigtinge. | 62 |
Verhandeling over de valsche Denkbeelden, en Vooroordeelen, welke men tegen het Mahometaandom heeft opgevat; overgezet uit de Latynsche van den Heer Reeland. | |
§. I. | |
Dat het meerengedeelte der Godsdiensten door derzelver Tegenpartyders kwalyk zyn beschreeven geweest, en in de eerste plaatse die der Jooden. | 79 |
§. II. | |
Dat de Christelyke Godsdienst niet meer gespaart is geweest, dan de Joodsche. | 80 |
§. III. | |
De Protestanten zyn niet beeter gehandelt geweest door de R.C. | 81 |
§. IV. | |
Dat de R.C. ongelyk hebben in ons te vergelyken met de Mahometaanen. | 82 |
§. V. | |
Zonderlinge vergelyking van Vivaldo tusschen de Lutheraanen en de Mahometaanen. | 83 |
§. VI. | |
Vergelyking van denzelven Vivaldo tusschen de Mahometaanen en de Roomsch-Catholyken. | 84 |
§. VII. | |
Waar het van daan komt, dat de Mahometaansche Godsdienst zoo weinig gekent word. | 85 |
§. VIII. | |
Wederlegging van 't geene men gemeenlyk zegt, dat het niet noodig is, zig in den Mahometaanschen Godsdienst te oeffenen. | 87 |
§. IX. | |
Of het wel waar is, dat het den Mahometaanen niet vrystaat, om over zaaken van Godsdienst te zintwisten. | 90 |
§. X. | |
Wederlegging van 't geen gemeenlyk gezegt word, dat wy Boekken genoeg hebben, zoo in 't Latyn, als in de hedendaagsche Taalen, om door derzelver behulp met zeekerheid den Mahometaanschen Godsdienst te kennen. | 95 |
§. XI. | |
Dat de kennisse der Arabische Taal nuttiger is, dan men denkt. | 95 |
§. XII. | |
Dat de Oeffeninge der Geleerdheid en der vreemde Taalen gepaard moet gaan met die van den Godsdienst. | 97 |
§. XIII. | |
Welk het oogmerk is, dat men zig heeft voorgestelt in het Werk, handelende van den Mahometaanschen Godsdienst. | 98 |
Verhandeling over den Alcoran. | 100 |
Geloofs belydenis der Mahometaanen: of Verhandeling nopende de Artikelen welke elk Mahometaan gehouden is aan te nemen en te gelooven, om een goed Musulman te zyn. | |
I. | |
Van het Aanweezen Gods. | 115 |
II. | |
Van den Profeet Mahomet en van zynen Alcoran. | ibid. |
III. | |
Van de Voorzienigheid, en van de Predestinatie. | 116 |
IV. | |
Van de Ondervraaging in het Graf. | ibid. |
V. | |
Van de toekomende Vernietiging aller dingen. | 117 |
VI. | |
Van de toekomende Opstanding. | ibid. |
VII. | |
Van den Dag des Oordeels. | 118 |
VIII. | |
Van de Voorbiddinge Mahomets. | ibid. |
IX. | |
Van de toekomende Verheffing in het laatste Oordeel. | 119 |
X. | |
Van de Weegschaal en van 't Vagevuur. | ibid. |
XI. | |
Van de scherpe Brug, en van den Overgang welke daar over moet geschieden. | 120 |
[pagina 319]
XII. | |
Van het Paradys. | 121 |
XIII. | |
Van de Helle. | ibid. |
Den Catechismus der Mahometaanen: of Uittreksel van de Godgeleerdheid der Mahometaanen, vertaalt uit het Latyn van den Heer Reeland door M.D.**. | |
I. Hoofdstuk. | |
Behelzende eene algemeene Schets der Beginselen des Godsdiensts, zoo des beschouwenden, als des oeffenenden. | 123 |
II. Hoofdstuk. | |
Van het Geloof in God. | 124 |
III. Hoofdstuk. | |
Van de Engelen. | 125 |
IV. Hoofdstuk. | |
Van de Heilige of Goddelyke Boekken. | 126 |
V. Hoofdstuk. | |
Van de Afgezanten Gods. | 127 |
VI. Hoofdstuk. | |
Van den Laatsten Dag. | 129 |
VII. Hoofdstuk. | |
Van de Besluiten Gods. | 132 |
VIII. Hoofdstuk. | |
Van de Wasschingen en van de Reinigingen. | 135 |
IX. Hoofdstuk. | |
Van de Gebeden. | 138 |
X. Hoofdstuk. | |
Van de Aalmoessen. | 140 |
XI. Hoofdstuk. | |
Van de Vasten. | 142 |
XII. Hoofdstuk. | |
Van de Pelgrimaadgie naar Mekka. | 143 |
Verklaaringen over den Mahometaanschen Godsdienst. | |
§. I. | |
Welk het oogmerk is 't geen men zig voorsteld in deeze tweede Verhandeling. | 145 |
§. II. | |
Of het wel waar is, dat de Mahometaanen dien zetregel toestaan: dat een ieder in zyn Godsdienst kan zaalig worden behoudens dat hy vroom leeve? | 146 |
§. III. | |
Of het wel waar is, dat de Mahometaanen gelooven dat God lichaamlyk is? | 151 |
§. IV. | |
Of de Mahometaanen God ten Autheur der Zonde maaken? | 154 |
§. V. | |
Of de Mahometaanen Venus aanbidden? | 156 |
§. VI. | |
Of het waar is dat de Mahometaanen alle Schepselen aanbidden? | 160 |
§. VII. | |
Of de Mahometaanen de Voorzienigheid loochenen? | 161 |
§. VIII. | |
Of zy ook belyden, te gelooven, dat God zelf voor Mahomet bidt? | ibid. |
§. IX. | |
Of de Mahometaanen erkennen, dat 'er eene Helle is? | 162 |
§. X. | |
Naar welke zyde de Mahometaanen hunne aangezigten wenden in hunne Gebeden? | 163 |
§. XI. | |
Of de Mahometaanen gelooven, dat men de Zonden kan uitwisschen door de veelvuldige Wasschingen en Reinigingen des Lichaams? | 164 |
§. XII. | |
Of, volgens de beginselen des Mahometaanschen Geloofs, de Duivelen Vrienden Gods en Mahomets zyn? | 166 |
§. XIII. | |
Of de Mahometaanen ook gelooven dat 'er Engelen zyn, die van het Vrouwlyk Geslagt zyn? | 168 |
§. XIV. | |
Of de gelukzalige Engelen, volgens het gevoelen van Mahomet, ook konnen zondigen? | 169 |
§. XV. | |
Of de Duivelen hooren konnen? | 171 |
§. XVI. | |
Of de Mahometaanen besmet zyn met de stellingen van Origenes? | 172 |
§. XVII. | |
Van het Paradys van Mahomet, en van de Opperste Gelukzaligheid, volgens 't gevoelen der Mahometaanen. | 174 |
§. XVIII. | |
Of de Vrouwen, volgens 't Gevoelen van Mahomet, zullen zalig worden? | 178 |
§. XIX. | |
Of de Mahometaanen naar Mekka gaan, om het Graf Mahomets te bezoekken? | 180 |
§. XX. | |
Of het wel waar is, dat den Alcoran van de H. Maagd de eige zuster van Moses maakt? | 181 |
§. XXI. | |
Of Mahomet Haman, een Tydgenoot van Mordechai, gestelt heeft te hebben geleeft ten tyde van Pharao en Moses? | 183 |
[pagina 320]
§. XXII. | |
Of Mahomet ontkent heeft, dat Jesus-Christus gestorven is? | 185 |
§. XXIII. | |
Of de Maagd Maria, volgens de Mahometaanen, is bezwangert geworden door 't eeten van Daadelen? | ibid. |
§. XXIV. | |
Of een Hond onder de Mahometaanen voor een rein Dier word gereekent? | 187 |
§. XXV. | |
Of de Mahometaanen, uit een beginsel van hun Geloof, meinen, dat het hen geoorlooft is, te schenden hunne Tractaaten, aangegaan met de gene welke zy Ongeloovigen noemen? | 188 |
§. XXVI. | |
Of den Autheur van den Alcoran zig zelven heeft tegengesprooken ten opzigte van den Alcoranzelf? | 190 |
§. XXVII. | |
Of het waar is, dat Mahomet Pharao, die Moses heeft doen opkweeken, vermengt heeft met dien, die den laatsten is geweest in 't Volk Gods als een Dwingeland te handelen, en die in 't roode Meir is verdronken? | 191 |
§. XXVIII. | |
Of het ook eene waarheid is, dat Mahomet zoo weinig kennisse heeft gehad van de Aardryks-kunde, dat hy de Stad Mekka zegt gelegen te zyn in het Land der Hammoniten? | 192 |
§. XXIX. | |
Of Mahomet zig in zynen Alcoran heeft tegengesprooken, wanneer hy dan eens zegt, dat hy niet kon leezen, en dan eens wederom, dat hy leezen kon? | 194 |
§. XXX. | |
Of Mahomet zig zelven al verder heeft tegengesprooken, nu eens zeggende, dat hy de Menschen op den weg der Zaligheid leidde, en dan eens wederom, dat hy niet wist, of hy zelf en zyne Leerlingen daar wel op waren? | ibid. |
§. XXXI. | |
Of 'er in den Alcoran geen meldinge word gemaakt van eenen God, die alles geschapen heeft en onsterflyk is? | 196 |
§. XXXII. | |
Of het den Mahometaanen, volgens de Gronden hunnes Godsdiensts, geoorlooft is, zoo veele Wyven te trouwen, als zy onderhouden konnen? | 197 |
§. XXXIII. | |
Of de Mahometaanen ganschelyk geene voorzorge gebruiken, om het aangezigt te wasschen? | 203 |
§. XXXIV. | |
Of Moses, volgens 't gevoelen der Mahometaanen, onder het getal der Verworpelingen is? | 204 |
§. XXXV. | |
Of de Mahometaanen niet meer dan drie Profeeten erkennen, te weten, Moses, Jesus Christus, en Mahomet? | ibid. |
§. XXXVI. | |
Of de Mensch, volgens het gevoelen van Mahomet, geformeert is uit een Bloedzuiger? | 205 |
§. XXXVII. | |
Of Mahomet geloochent heeft de Onsterfelykheid der Ziel? | 206 |
§. XXXVIII. | |
Of Mahomet geleert heeft, dat de gene die zynen Vriend ombrengt, of daar van omgebragt word, buiten allen twyfel zalig is? | 207 |
§. XXXIX. | |
Of 't waar is, 't geen men zegt, dat Mahomet eene Duive had opgevoedt, die hem in zyn oor kwam luisteren wanneer hem de vallende ziekte overkwam? | 210 |
§. XL. | |
Of de Mahometaanen gelooven dat 'er veele Weerelden zyn? | 211 |
§. XLI. | |
Of Mahomet de Besnydenis ontleent heeft van de Jooden van zynen tyd? | 213 |
Redeneering, waar in gehandelt word over eenige Geboden, over zeekere Pligten, en over verscheidene Gebruiken, waar op het Gezag des Alcorans regelregt, of van ter zyden eenigen invloed heeft. | 215 |
Vervolg der voorgaande Redeneering: of algemeene Beschryving der Godsdienstige Pligten van 't Mahometaandom. Waar in begreepen is, 't geene men met eene byzonder benaaminge zoude konnen noemen Godsdienstige Plegtigheden; dog welke men begint met eene kleine Beschryvinge te maaken van't vermogen der Musulmansche Monarchen, waar na die van de Mahometaansche Geestelykheid insgelyks word opgegeven. | 241 |
Redeneering over de Secten verspreidt onder het Mahometaandom. | 264 |
Hedendaagsche Secten des Mahometaandoms. | 273 |
Eene Redeneering over den Godsdienst der Sabeers. | 289 |
Byvoegselen en Verbeeteringen over dit Werk. Behelzende eenige Byvoegselen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Jooden. | 298 |
Byvoeg selen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Roomsch-Catholyken. | 302 |
Byvoeg selen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Grieken. | ibid. |
Byvoeg selen voor het Deel handelende van de Engelsche, enz. | 306 |
Waarschouwing door J. Frederik Bernard. | 307 |
Byvoeg selen en Verbeeteringen op de Plegtigheden der Afgodische Volkeren in de Oost-Indiën. | 315 |
EINDE