Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij§ III.
| |
[pagina 82]
| |
schroomen te zeggen, niet tegenstaande het getuigenis der H. Schriftuur, Gods magtige Mirakelen, en de wonderen zyner werken, dat God niets kan doen tegen de wetten der Natuur, waar van hy de Schepper is. Eindlyk beschuldigen zy ons, dat wy leeren, dat de Heilige Geest zoo onmogelyk kan worden verlooren, dat niet tegenstaande de aldergrouwelykste en alderverfoeylykste zonden, het egter niet kan geschieden, dat hy van onze geloovigen afwykt; en dat de onthoudinge zoodanig boven alle menschelyke kragten is, dat niemand de vlam der vleeschelyke begeerlykheden zoude konnen uitblusschen, zonder de hulpe des huwelyks. Ga naar voetnoot(a) Genebrard heeft geene zwaarigheid gemaakt, van te voorzeggen in zyneGa naar voetnoot(b) Tydrekeninge, welke hy ons, naar zyne wyze heeft meedegedeelt, dat Luther eerlang het Koningryk van Mahomet en deszelfs regeering in Europa zoude invoeren, en dat de Leeraaren van die Secte en hunne Leerlingen omstryd uit het Lutherdom tot het Mahometaandom overliepen. Dog het is niet te verwonderen, dat die Schryver, en veele andere met hem, ons alle met den anderen onder den naam van Lutheraanen vermengende, ons beschuldigt hebben van het Mahometaandom te wezen toegedaan. Dit zy genoeg, dat wy, even als de Mahometaanen, de Beelden verwerpen; dat wy de onveranderlykheid der Goddelyke Besluiten gelooven, om aan die onregtvaardige beschuldiging by te zetten. Laat ons den Abt Maracci in zynenGa naar voetnoot(c) Voorlooper des Alcorans eens hooren: ‘Mahomet, zegt hy, en zyne Navolgers, zyn altyd geweest geslaage vyanden der Heilige Beelden; eene godloosheid, die eerst tot navolgers heeft gehad den Keizer Leo Isauricus, deszelfs zoon Constantinus Copronimus, en de andere Beeld-bestryders zyner eeuw, tegen welke het tweede Concilie van Niceene is beroepen; en in deeze laatste tyden de Calvinisten en de Sacramentarissen, Kinderen en Leerlingen der Mahometaanen’. Dog schoon die schrandere Man op ons zoo bitter aanvalt, en dat hy ons lasterlyk noemd Kinderen een Leerlingen der Mahometaanen, als of wy van die hadden geleert den Beeldendienst te verwerpen; ofte, als of het eene misdaad was, een kwaad gebruik te verwerpen, om dat het Mahometaandom dat zelve mede verwerpt; zoo zal egter dat geenszins beletten, van aan de verdiensten van dien geleerden Italiaan, dieGa naar voetnoot(d) zoo veel dienst aan de beschaavende wetenschappen heeft beweezen, regt te doen. Wy zyn menschen, alle even eens onderworpen aan dwaalingen en vooroordeelen. Dezelve vervoeren ons niet dan al te dikwils buiten de paalen, en vooral, wanneer wy gelooven, dat het de belangen onzes Godsdiensts komt te gelden. |
|