Ga naar voetnoot(a) Verhandeling over de valsche denkbeelden
En de Vooroordeelen, welke men tegen het Mahometaandom heeft opgevat; overgezet uit de Latynsche van den Heer Reeland.
§ I.
Dat het meerengedeelte der Godsdiensten door derzelver Tegenpartyders kwalyk zyn beschreeven geweest, en in de eerste plaatse die der Jooden.
HEt is het lot aller Godsdiensten, zoo der oude, als der heedendaagsche, dat dezelve in het begin zyn geweest kwaalyk verstaan, kwaalyk uitgelegt, en in het vervolg kwalyk gehandelt; waar by de vyanden deezer Godsdiensten niet hebben nagelaaten, om onregtvaardigheid en laster onder dezelve te vermengen. De Jooden, die van God hadden ontfangen, dat is te zeggen, die in de bron der geregtigheid en der heiligheid hadden geput, hunne inzettingen en hunne wetten, en die overzulks zig konden beroemen, hem te dienen op eene voor hem betaamelyke wyze, zyn geenszins gedekt geweest voor zoodanige kwaade behandelingen: ook hebben zy niet beeter weeten te ontgaan de valsche vertoogen van lasteringen en leugenen, welke, ten hunnen opzigte, wierden verspreidt door hunne vyanden, die anderszins lieden waren van verdiensten.
Op deeze wyze is het, dat Tacitus, een wakker Historie-schryver, en aan wien nog hulpmiddelen nog gelegentheid ontbrakken, om zig door de Jooden zelve, omtrent het Joodendom, te laaten onderrigten, tot de aldergrofste misslagen is vervallen. By voorbeeld; hy zegtGa naar voetnoot(b), dat men hen Jooden heeft genaamt (Juddos in plaats van Iddos) van den bergGa naar voetnoot(c) Ida. Hy voegd 'er by, dat dit volk is verdreeven uit Egypte, uit hoofde van eene zeekere ziekte waar mede hetGa naar voetnoot(d) besmet was; dat tot geheugenis en tot erkentenis van dat,
| |
eenGa naar voetnoot(a) Ezel hen het middel had aangeweezen, om hunnen dorst te lesschen, en den weg welken zy hadden te houden in de Woestyne, alwaar zy verdwaalt waren, zy ook eenen Tempel en Godsdienstige eer aan dat Dier hadden toegewydt
Plutarchus, al zoo weinig onderrigt alsGa naar voetnoot(b) Tacitus zegt in zyn......dat de Jooden het Verken aanbaden, als had het zelve de Aardryks-bouwinge uitgevonden; en hy voegd 'er by, dat die zelve Jooden het Feest der Tabernakelen vierden ter eere van BachusGa naar voetnoot(c); en eindlyk dat dit volk den Sabbat-dag deezen God hadden toegeheiligt. Zy bespotteden door de bank de leedigheid deezes dags, en daar benevens verscheide gewoontens, die, naar hunne gedagten, zeer beuzelagtig waren, schoon 'er anderszins in dezelve niets berispelyks was. Op deeze wyze lachte de PoëetGa naar voetnoot(d) Rutilius ook de Jooden van zynen tyd uit, die des Saturdags geen vuur aanstaaken, even gelyk de Caraïten van 't Oosten; en zulks, om letterlyk op te volgen eene plaatse uit het Boek Exodus.Ga naar voetnoot(e) Hy bespot ze over hunne koele Sabbaten (frigida Sabbata;) hy verwyt ze dat zy 't hert nog veel koelder hebben als hunnen Sabbat; en dat de leedigheid, waar aan zy dien dag besteedden, het belachlyk afbeeldsel was van eenen God, overstelpt door vermoeidheid. 't Was, om dat hy onkundig was, of mogelyk onkundig wilde wezen, van den oorspronk der toeheiliging deezes dags, op welken God gezegt word gerust te hebben, na dat hy 't Geheel-al in zes dagen had geschaapen. |
-
voetnoot(a)
- Deeze Verhandeling is niets anders, als de Voorreeden die d'Heer Reeland aan het hoofd zyner Redeneering over den Godsdienst der Mahometaanen heeft gestelt, M.D. ** die dezelve voor my heeft overgezet, heeft zulks zeer slordig gedaan. Behalven dat, heeft hy meenigmaal zyne eigene gedagten voor die van het oorspronklyk ter neder gestelt, en zeer slegte byvoegselen daar by gedaan: En gelyk hy zig inbeeld, eenige bekwaamheid in de Digtkunde te hebben, heeft hy dikwils in zyne Overzettinge eenige Veerzen ingelascht, welke die van de Orleansche Maagd niet nageeven. Ik heb 'er die Byvoegselen uitgeschrabt; en wat my zelf aangaat, heb ik niets anders gedaan, als zomtyds de Vryheid genoomen, van iets te verkorten, en zelfs van agter te laaten 't geen my dagt onnoodig te zyn. Ook heb ik zomtyds de redeneering wel eens korter gemaakt, om dezelve meer kragts by te zetten. 't Is eigen aan den Land-aard, onder welke de Heer Reeland gebooren was, de redeneeringen wat te rekken; schoon 'er zelfs zomtyds eenige herhaalingen mogten onder loopen. De langheid der spreekwyzen en des zins komt aldaar overeen met de traagheid der gedagten: Dog de Fransche taal heeft meer levendigheids. Wat daar ook van zy, zoo men geen genoegen in my kan vinden, ben ik te vreeden, dat men my stelle by dien Creticus, die eenige stukken van Plinius den Natuurkundigen, Schilder, Beeldhouwer, Godgeleerden en Digter heeft overgezet. Ik weet dat het nooit wel staat, zyn eigen Werk aan te haalen; en egter verzoek ik van den Leezer, dat hy my toestaa, hem op te mogen geeven de 38ste Bladz. der Reflexions Morales, Satyriques &c. Hy zal aldaar Creticus vinden, en mogelyk zal hy 'er my ook vinden.
-
voetnoot(d)
- De strikte bevelen van Mozes aangaande de Melaatschen, doen de zaak zeer waarschynelyk voorkomen, namentlyk, dat 'er onder de Israëliten veele mede besmet zyn geweest.
-
voetnoot(a)
-
Effigiem animalis, quo monstrante errorem sitimque depulerant, penetrali sacravere. Id. ibid. Cap. 4.
-
voetnoot(c)
- Naar het uiterlyk aanzien hadden de Heidenen gelyk: Overmits de Jooden ook de Wyn-oogsten vierden geduurende dat Feest.
-
voetnoot(d)
-
Reddimus obscoena convicia debita Genti
Quae genitale caput propudiosa metit.
Radix stultitiae, cui frigida Sabbata cordi;
Sed cor frigidius Relligione sua est.
Septima quaeque dies turpi damnata Veterno,
Tanquam lassati mollis imago Dei.
Caetera mendacis deliramenta Catastae
Nec pueros omnes credere posse reor.
Atque utinam nunquam Judaea subacta fuisset
Pompei bellis, imperiove Titi!
Loetius excisae pestis contagia serpunt,
Victoresque suos Natio victa premit.
-
voetnoot(e)
- Kap. XXXV. 3. Gy en zult geen vuur aansteeken in eenige uwer wooningen op den Sabbatdag.
|