Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 62]
| |
Verhandeling over de beginselen van het Mahometaandom,
| |
[pagina 63]
| |
den, waarin men aan de voornaame amptenaaren gewoon was een beeld te vereeren, als om hen te verstrekken voor een bescherm-middel in de bedieningen waar toe zy geschikt waren; de Leegers te voorzien van beelden, die dezelve in hunne bescherming namen; en die zelve Beelden te doen trekken voor aan 't hoofd der benden en der Legioenen in reizende Kapelletjes, enz. Gebruiken, welke nog de Heer de Boulainvilliers, nog de Protestanschen Engelsman na hem, geenszins hebben overgeslagen. Behalven dat kon de kettery der Collyridiensen in Arabië, of ten minsten daar omtrent, opgekomen, een beginsel van Afgodery schynen te zyn aan de Arabische Christenen en aan hunne nabuuren. Deeze Collyridiensen, schreeven aan de Heilige Maagd de Godheid toe, en offerden aan dezelve een soort van koekGa naar voetnoot(a) Collyris geheeten, waar van zy ook den naam van Collyridiensen hadden gekreegen. Zulks ik vermein, veiliglyk te mogen toestaan, dat Mahomet zig heeft mogen gelaaten, om tegen dien dienst, vol van buitenspoorigheden, de Eenigheid Gods te stellen, benevens het gebod, van hem alleen aan te bidden; en zulks, om de eenvoudige zielen des te beeter te overreeden van de opregtheid zyns voornemens, in het invoeren van zyn nieuw zamenstelsel; ja dat ook zulks hem de magt heeft konnen geeven, om de verborgentheid der Drieëenheid onder de voet te werpen enz. gelyk zulks blykt uit denGa naar voetnoot(b) Alcoran. Wyders heeft de onverdraagzaamheid der Christenen veel konnen toebrengen, om den voortgang des Mahometaandoms te begunstigen. Eenige jaarenGa naar voetnoot(c) voor Mahomet had Justiniaan, om te toonen, dat hy geen minderen iever had, als eenige Prelaaten, die vervolgers waren, voorgenoomen om de Ketters te verbranden, namentlyk al zulke, die zig niet wilden voegen met de gevoelens van den heerschenden Godsdienst. Gedreeven wordende door dien iever, verdelgde hy de Samaritaanen in Palestina: En men mag wel gelooven, dat de Afkomelingen deezer verdelgde en vervolgde Samaritaanen niet hebben nagelaaten het Mahometaandom te begunstigen, uit haat tot het Christendom: Behalven dat de wanorders der Christelyke Regeering in dat Land niet anders deeden, als die Volkeren tegen dezelve te verbitteren, en hen te doen verlangen, om, tot wat prys het ook mogt wezen, eenmaal ontslagen te mogen worden van de schraap-zugt, van de wellust, en van alle andere vuiligheden der Christenen, zoo Geestelyken als weereldlyken. Voor het overige waren deeze Samaritaanen de eenige niet, die, in gevolge der Keizerlyke Plakkaten, naar alle scherpheid wierden vervolgt: In Palestina en in de aangrenssende Gewesten wierden verscheide Ketters gevonden, die, om zig te bergen voor de vervolgingen, naar Arabië vlugtten. Van hen ontleende Mahomet verscheide leerstukken, en laschte dezelve in zyn zamenstelsel. Maar dit alles was nog niet genoeg: by de wanorders der Christelyke Kerke, en de zeeden der gener, die zig als toen Christenen noemden, moest nog komen den val des Griekschen of Roomschen Keizerryks, benevens dien der Persiaansche Monarchy; zonder welke het Mahometaandom zelfs al in zyne wieg was gesmoort geweest: Want hoe glimpig de meeste leerstukken van Mahomet, benevens een gedeelte zyner zeedelessen ook mogten voorkomen, 't is egter zeeker, dat zynen Godsdienst zig niet anders konde handhaven, als door geweld, en dat men, vroeg of laat zynen toevlugt moest nemen tot het zwaard, om dien met nadruk den Volkeren te prediken. Maar wat had dog dit zwaard konnen uitregten, by aldien de kragten deezer Monarchyen zoo gezond en sterk waren geweest, als voorheen? De zwakheid van de Monarchy der Persen bragt, wel inzonderheid, zeer veel toe, tot de groote voortgangen van Mahomet, ook bespeurd men, dat den voorspoed der Musulmannen een aanvang nam met de veroveringen op Persië. Men beweerd met reeden, dat de binnenlandsche opschuddingen, verwekt door Manes of 't Manicheendom, en door eenen zeekerenGa naar voetnoot(d) Mazdac, den ondergang | |
[pagina 64]
| |
deezes Ryks zeer hebben verhaast, waar by als men voegd de geduurige afzettingen der laatste Souvereinen van de Monarchy, de Vader-moorden en de zamenzweeringen der kinderen tegen hunne Vaderen, zal men zoo zeer niet verwondert staan, te zien, dat een gering Gemagtigde of Factoor, tot een Profeet of Geestdryver geworden, heeft konnen veroorzaaken den geheelen ondergang der aldermagtigste Monarchy van 't Oosten, door de vereeniging aller Arabiërs onder zyne Wet. Deeze Vereeniging was des te verderflyker voor Persië, om dat, zelfs al voor dezelve, de Arabiërs de agtinge der vreemdelingen tot zig trokken,Ga naar voetnoot(a) uit hoofde van den bloeyenden stand hunnes Lands: En behalven dat bezaten zy hoedanigheden, gansch bekwaam om overwinnaars en veroveraars te maaken. Men doedt hen ons voorkomen als gewend aan een streng leeven, vyanden van de pragt en van de verwyfdheid der Grieken en Persianen: Zeer sober zynde in 't eeten, en geen gebruik maakende van wyn te drinken. Arabië was uit zig zelf bevolkt, en was zulks nog meer geworden ten kosten van het Grieksche Keizerryk, waar uit door de vervolging, gelyk bereids gezegt is, veele onderdanen waren verdreeven, die naar Arabië waren gevlugt. Mahomet gebooren wordende in deeze gunstige omstandigheden van tyden en zaaken, had al het noodige geluk en geneigtheid om daar mede zyn voordeel te doen. By het geene alreeds op dit Artikel is aangemerkt, moet nog worden gevoegt, dat de Verdeelinge van Arabië in Stammen, onafhankelyk van elkanderen, hem ten alderuitersten voordeelig was; dat het ook in die leevendigheid der inbeeldinge, zoo gemeen in de zuidlyke lugtstreeken, en die voornaamentlyk in hem de overhand had, zeer waarschynlyk is, dat een soort van Godvrugt of Godsdienstigheid hem heeft bewogen om den hersteller des Geloofs Abrahams en derGa naar voetnoot(b) Profeeten te worden, zonder zelfs dat van Jesus Christus uit te zonderen; dat hy, als een ander Dom Quichot, en even als die, een Hersteller der ongelyken zynde, als een waaragtig doolend' Ridder, op de Godsdiensten, by hem voor valsche uitgekreeten, heeft willen wreeken den smaad, welken zy hem toescheenen God zelfs aan te doen; dat in 't vervolg de staatzugt zig onder zyne voornemens heeft gemengt; en dat hy getragt heeft zig tot een weereldlyk en geestlyk hoofd van Staat op te werpen, is al mede waarschynlyk; gelyk 't zeekerlyk niet minder is, dat zyne verrukkingen meer gemaakt als natuurlyk zyn geweest, om dat hy, gelyk wy alvoorens gezegt hebben, al te veel verstand en voorzigtigheid heeft betoont in het wel beleggen zyner ontwerpen, dan dat men zoude konnen gelooven, dat dezelve zouden zyn geweest de vrugten van eene miltziekte, of de gevolgen van de stuipen of vallende ziekte. EenGa naar voetnoot(c) Engelsch Schryver schynt ons te willen wysmaken, dat Mahomet niets anders ontbrak, als een beschaafde onderrigtinge en eene grondige kennisse der beginselen des Christendoms, om zelfs een Hervormer van hem te maaken. Dog wy in tegendeel merken hem in 't algemeen aan, als den dood-vyand des Godsdiensts na Satan. Om de waarheid te zeggen, den haat is zoo geweldig niet meer, zedert dat verscheide Geleerden hun best hebben gedaan, om de gronden zyner leerstukken en zyner zeden-leere te ontdekken. 't Geen ons wel het meest tegen Mahomet verbitterd, is die afschouwelyke verwoesting der Oostersche Kerken, die onregtvaardige bezitting van de aldergodsdienstigste Gedenkstukken der Christenheid, en die verwonderings-waardige snelheid, waar mede de Arabiërs en Sarazynen de halve Maan hebben gebragt tot in het hert van Europa. Dog de eerste oorzaak deezer verwoestingen der Kerken enz. kwam van de Christenen zelve van daan. Zy waren 't die aan de Mahometaanen de middelen verschaften, om zig meester | |
[pagina 65]
| |
te maaken van anderer lieden goederen, en 't zy zy zulks deeden om zig te wreeken over de geledene ongelyken, 't zy uit andere beweeg-redenen, zoo weinig overeenkomende met het Evangelium van Jesus-Christus; 't waren de Christenen die de Mahometaanen bragten, zelfs tot in het hert van Spanje en Vrankryk. De huisselyke Vyanden van Mahomet, (aldus noem ik die van zyne Lands-lieden welke zig tegen hem stelden) moeten al mede worden aangemerkt, als werktuigen zyner grootheid. Hoedanig eene brandende begeerte hy ook mogt hebben om erkent te zyn voor een man op eene buitengewoone wyze van God afgezonden, of als deszelfs Ambassadeur, om aan de menschen den wille van dat opperste Weezen bekent te maaken; is het egter zeer waarschynelyk, dat hy een slegt Profeet zou zyn gebleeven, zoo hem die zelve vyanden, waar van wy spreeken, niet hadden genoodzaakt de wapenen op te vatten, zig tegen hen te beschermen, en schielyk de vlugt te neemen, om hulp te gaan zoekken, en hen te beletten hem te overvallen. De uitkomst overtrof in der daad de hoop des Profeets. Terwyl hy zig beschermde, sloeg hy zyne vyanden; en deeze eerste behaalde voordeelen hem eenen grooten aanhang hebbende verschaft, zag hy zig wel haast aan 't hoofd van eene heirkragt, en in staat, om veroveringen te konnen doen. Zulke en diergelyke beletselen zyn 't, die van alle tyden af groote mannen en helden hebben voortgebragt. Op geene andere wyze zyn de Cesars gebooren; en wie en weet niet, dat diergelyke zaaken eenen Prins Eugenius aan het Keizerryk hebben verschaft? Toen was het dat Mahomet, eensklaps Profeet, Wetgeever, Veldheer en Overwinnaar zynde, met de verrukkingen, mag men zoo spreeken, der overwinnaars en der overwonnene naar zyn goeddunken handelde. Zoo haast als hy zoo wel deeze als geene door verwondering had ingenoomen, wierd alles in hem als boven-natuurlyk aangezien, en men ontdekte geheimen in alle zyne handelingen. Was hy afgezondert in 't binnenste van eene rotse? Aldaar wierd hy door God onderrigt. Men zogt de Godspraaken en voorzeggingen der oudste tyden op, waar door hy aan de weereld belooft wierd. Zelfs vond men, dat hy voorzegt was in deGa naar voetnoot(a) Psalmen, onder de benaaminge van denGa naar voetnoot(b) met eer gekroonden of van Mahomet; op eene plaats in Deuteronomium, alwaar gezegt word, dat God gekomen is van den Berg Sinaï, dat hy is opgegaan van Sair, dat hy blinkende is verscheenen van het gebergte Paran. Deeze drie verschyningen beteekenen, naar het zeggen de Mahometaanen, de Wet door Moses gegeven, 't Evangelium aan Jesus Christus betrouwt, en den Alcoran aan Mahomet geopenbaart. Kortom, men heeft hem zelfs in 't Evangelium gevonden, onder den naam van Trooster,Ga naar voetnoot(c) welken Jesus-Christus beloofd aan zyne Discipelen, na zyn vertrek uit deeze wereld. Zelfs twyfel ik niet, of de Arabiërs, om hunnen Profeet des te beeter te onderscheiden van alle andere menschen, in wonderbaarlyke begaaftheden, hebben ten zynen voordeele verzonnen datGa naar voetnoot(d) Profeetisch Licht, dat zig op alle de Voorvaderen van Mahomet had geopenbaart, schoon op eene wyze buitengemeen beneeden den glans, welken het in hem heeft gehad. Boven dit alles, om een gezag, in allen deele wettelyk, aan zyne Zending te geeven, heeft men niet alleen moeten verschoonen zyne ondeugden en zyne gebreeken; maar zelfsGa naar voetnoot(e) beginselen van deugd daar in vinden. | |
[pagina 66]
| |
Zoo men veele hoog gaande loftuitingen, welke de Musulmannen aan hunnen Profeet hebben gegeeven, moet dempen, is het egter geoorloofd te mogen toestaan, dat hy uitnemende hoedanigheden heeft gehad. 't Is ongerymt, zegt zeekerGa naar voetnoot(a) Engelsch Schryver, te denken, dat een arme Bandyt, ontbloot van alle deugd, zonder gronden, zonder eenige onderrigtingen, 't zy door oeffening, 't zy van de Natuur, zig zoude hebben konnen in 't hoofd brengen het alderwonderbaarlykste voorneemen, dat ooit in het hert van eenen sterveling is opgekomen. Ik ben gehouden alhier te herhaalen, 't geen ik albereids, schoon met andere woorden, heb gezegt. Had hy geene geleerdheid, ten minsten had hy verstand en oordeel; had hy geenen Godsdienst, ten minsten was hy een huichelaar vol van behendigheid. Staan wy hem ook toe eenige kennisse van de zeedelyke pligten; van die pligten, welke men zelfs toestaat door verscheide Heidenen, die tegen Mahomet niet hebben opgekomen, geoeffent te zyn geweest. Om de laatste hand te leggen aan 't karacter van deezen Profeet, zie hier 't geen den Overzetter van den Alcoran in 't Engelsch, op dit stuk heeft byeen gebragt. Hy had, zegt hy, een zeer sneedig oordeel, en eene zeer gelukkige geheugenisse. Door de ondervindinge, welke hy op zyne reizen had verkreegen, had hy by uitnemendheid toegenoomen in de menschen te leeren kennen; namentlyk de Arabiërs, de Syriërs, en de aangrenssende volkeren van Arabië. Hy sprak weinig, was zeer gemeenzaam, en byna altoos in denzelven luim, hebbende zeer veel agting voor zyne mindere. Zyn omgang was vroolyk en onbedwongen; zonder egter daar onder te mengen iets dat voor zyne vrienden aanstootlyk was. By dit alles voegd men nog, dat hy ongemeen heusch en gedienstig was tegen alle de gene welke hy tragtte te winnen. 't Is te vergeefs in dit Karacter te willen zoekken eene Geestdryvery die gedwongen was, of Verrukkingen, veroorzaakt door de vallende ziekte. Mahomet (aldus gaat die Auteur voort) dagt met zyn nieuw zamenstelsel van Godsdienst te moeten beginnen in zyn eigen huis: aanstonds bekeerde hy zyne huisgenooten, en zelfs uit staatkundige inzigten, onnoodig hier te ontvouwen, maakte hy eenen aanvang met de bekeeringe zyner Huis-vrouwe, en ging daar van voort tot de gene, die hem by haar 't meest waren toegedaan. De Profeetische Zending wierd niet openbaar gemaakt, als na dat men eene kleine volk-ligtinge had gedaan van zulke, waar op men staat kon maaken; waar onder mede was zeeker Abu-Beker, een man van groot aanzien binnen Mekka: Dog alvoorens zyne roepinge opentlyk bekend te maaken, wilde hy zig verzeekeren van Ali, zynen naasten bloedvriend, een man jong van jaaren, en wiens inborst hem bekwaam scheen, om de nieuwigheden in den Godsdienst voor te staan; want, behalven dat hy ons word afgeschildert, als laatdunkend, onderneemend' en stout; was hy ook, van zyne geboorte af aan, van eene gesteltenisse zoo vol vuurs, dat zulks alleen genoeg was, om zyne neigingen te doen hellen naar de buitenspoorigheden van eenen verkeerden iever en van Geestdryvery. Wanneer Mahomet, opentlyk zyn Apostelschap voor zyne gansche maagschap belydende, hen om hulp verzogt; verwaardigde zig niemand, om des Apostels dringende vermaaningen te beantwoorden. Ali alleen weigerde niet hem by te staan: Hy stond op, en beloofde, in de tegenwoordigheid van die vergadering, hem te zullen helpen in alle gelegentheden, dreigende ter zelver tyd, met een soort van verrukkinge, te zullen verdelgen alle de gene die hem zouden tegenstaan. Dit egter belettede niet, dat de Vergadering den spot dreef met het gewaande Apostelschap van Mahomet, en zelf dat zy daar mede opentlyk den draak staken, tot zoo lang, dat de openbaare predikatiën des Apostels, en de Nieuwbekeerden die hy maakte, aan de Koraïshiten agterdogt begonden te verwekken. Toen was het, dat men van veragtinge en bespottinge tot vervolgingen oversloeg; en zelfs deeze vervolgin- | |
[pagina 67]
| |
gen waren 't die den voortgang van het Islamdom nog verhaastten. Dog gelyk ik albereids den korten inhoud deezer voortgangen heb opgegeeven, zal ik dezelve hier niet weder ophaalen; maar my vergenoegen, met eenige aanmerkingen te maaken, waar door de Leezer volkomentlyk zal worden overreed van de bekwaamheid van Mahomet. Ieder een weet, dat de Waarzeggery en de Sterrekykery, van alle tyden af in groot aanzien zyn geweest by de Oostersche volkeren. Mahomet nam die zwakheid tot zyn voordeel. Hy trok eenen ArabischenGa naar voetnoot(a) Sterrekyker op zyne zyde, om aan het volk groote veranderingen, en de oprigtinge van eenen nieuwen Godsdienst te prediken: Invoegen dat, toen Mahomet, op het gestelde tyd-stip die voorzegging kwam vervullen, de gemoederen des volks alreede bereid waren tot den uitslag. Wanneer 't den valschen Profeet ter ooren kwam, dat de Koraïshiten zig tegen zynen nieuwen Godsdienst onderling hadden verbonden, was zyn eerste werk om hen te tragten te verdeelen door zyne Zendelingen: En mogelyk zoude hy nooit daar in zyn oogmerk hebben bereikt, zonder een Godvrugtig bedrog, 't geen hem naar wensch gelukte. De acte van de bekragtiging des verbonds der Koraïshiten was gelegt in de Ca'aba; buiten allen twyfel, om dezelve daar door des te aanzienlyker en des te plegtiger te maaken; dog de wormen hadden dezelve allerwegen, zoo verre die beschreven was opgevreeten, en al het geschrift afgeknaagt, uitgenomen alleen op die plaatsen, alwaar de naam Gods was gestelt. Dit was den Koraïshiten nog onbekend, wanneer Mahomet, door eenen zyner verspieders van dit voorval onderrigt, aan zynen Oom Abu-Taleb, deed weeten, dat God door zigtbaare teekenen te kennen gaf, hoe zeer hem dat Verbond mishaagde, doende hem ter zelver tyd onderrigten van 't geen 'er geschied was. Zou men niet mogen gelooven, dat Mahomet lieden heeft weeten te vinden, en dezelve zoo verre in zyne belangen heeft weeten in te wikkelen, dat zy zelve voor hem hebben verrigt, 't geen hy op de wormen heeft geweeten? En zelfs Abu-Taleb, hy, die by de Koraïshiten in zoo grooten aanzien was, kon die de hand niet hebben gehad in dat bedrog? Dog hoe dit ook mag wezen, Abu-Taleb verbreidde dat geval, als een gewis teeken der Goddelyke gramschap: En overmits het niet mogelyk scheen dat zyn neef daar van kennisse had, deed hy denzelven, by deeze gelegentheid, doorgaan voor een buitengemeen man, aan welken God de alderverborgenste zaaken openbaarde. De Koraïshiten deeden die Acte naazien, welke in der daad zoodanig gestelt was, als Mahomet gezegt had; en door die list bragt Abu-Taleb te weeg, dat het Verbond, 't geen aan de voorneemens des nieuwen Profeets had konnen verderflyk zyn geweest, wierd verbrooken. Laat ons dat Godvrugtig bedrog in den grond niet anders opneemen, als voor eene staatkundige handgreep. Mahomet stelde zyne Musulmannen de magt om de vyanden aan te grypen, en zig tegen dezelve te beschermen, niet eerder van Gods wegen voor, als na dat hy zig door herhaalde eeden van hunne getrouwheid had verzeekert; dog die getrouwheid wierd hen niet gevergt, nog die eeden herhaalt, als toen men niet langer voorby kon om de Musulmannen op de proef te brengen, en toen de omstandigheden zoodanig waren, dat het aan hun hoofd klaar bleek, dat het niet meer mogelyk was agter uit te gaan. Ook scheen toen ter tyd byna alles hem meê te loopen, en hy begon zyne kragten te leeren kennen. In die omstandigheden van zaaken wierd hem wel ter snee door Openbaaringe de magt gegeven, om de wapenen op te vatten tegen zyne Afgodische Lands-lieden, en zelfs tegen alle ongeloovigen, waar onder, gelyk 't bekend is, de Christenen mede wierden gereekent. Men wil, dat hy in der daad waande het karacter van Vervolger te myden, en vooral, ten opzigte der laatsten, welkers gedrag egter de ontoegevendheid van Mahomet had konnen verschoonen, vermits zy enkelyk over eenige woorden zig onderling vervolgden: in plaats dat de valsche Profeet zig kon verontschuldigen door de belofte welke hy deed, van dwaalingen te zullen hervormen, die vry wat verder gingen als dubbelzinnige of onverstaanbaare woorden. VolgensGa naar voetnoot(b) Ricaut, was | |
[pagina 68]
| |
't een staatkundige streek, die onvermydelyk was, dat Mahomet den Christenen de vreede aanbood; en hy voegd 'er by, ‘dat, om des te beeter voor te geeven, dat hy geen voorneemen had om hen te vervolgen, hy een verdrag met hen aanging, waar van het Origineel gevonden is in hetGa naar voetnoot(a) Klooster der Geestelyken van den Berg Carmel, digt by den Berg Libanon’. Den aangehaalden Auteur heeft dat zonderling Tractaat in zyn werk ingelascht: Het is gedagteikent op den laatsten dag der Maane, van de vierde maand in het vierde jaar der Hegira; dog Ricaut voegd 'er wel te regt by, dat het uit de dagteikening des gemelden Tractaats genoegzaam blykt, dat het zelve gemaakt is ten tyde der kindsheid van het Islamdom. ‘Mahomet was toen ter tyd in Oorlog tegen de Arabiërs, en zeer bedugt dat de Christenen zig tegen hem mogten verklaaren’. Den Overzetter van den Alcoran in 't Engelsch, merkt zeer wel aan,Ga naar voetnoot(b) dat het geduld en de nederigheid van Mahomet afnamen, naar maate dat zyne magt aanwies, en dat hy al te sneedig was, dan om niet te weten, dat al zulke voornemens, als de zyne waren, geenen weg spoeden, als met het zwaard, zonder welk derzelver voortgangen zoo traag en zoo onzeeker zyn, dat ze alle oogenblikken gevaar loopen van verydelt te worden: waar na hy bybrengt het gezag van dien berugtenGa naar voetnoot(c) staatkundigen der 16 Eeuw, om aan te toonen, dat alle gewaapende Profeeten, als Theseus, Cyrus, Romulus en andere, wel hebben geslaagt in hunne voornemens, terwyl de gene, die bezogt hebben om zonder wapenen te profeeterenGa naar voetnoot(d) in 't algemeen hun oogmerk hebben gemist. Na Mahomets tweeden vlugt naar Medina, bouwde hy in die Stad eenen Tempel of eene Mosquee, om zynen nieuwen Godsdienst daar in te laaten oeffenen. Het is zeer waarschynelyk, dat zulks niet zoo zeer geweest is een daad van Godvrugt, als wel van staatkunde, en mogelyk zeer overeenkomende met het geene wy in de Heilige Schrift leezen van Jeroboam: Niet dat Mahomet voornam, om aan de Arabiërs, die van hem bekeerd wierden, de Ca'aba te doen vergeeten; maar gelyk den staat zyner zaaken hem voor als nog noodzaakte, zig te schikken naar den tyd, moest hy dezelve in zoodanigen schielyken omkeering van gevoelens egter bevestigen, hen aftrekken van allen anderen Godsdienst, en, om zoo te spreeken, de aandagt zyner Nieuwbekeerden onder zyn oog houden. Mahomet niet ophoudende te prediken dat hy Gods Afgezant was, om het Islamdom, dat is te zeggen, volgens hem zelf, den Godsdienst der oude Patriarchen, te hervormen, had ook geenszins in zyne gedagten, om de verovering der Ca'aba, het oudste gedenkteeken deezes Godsdiensts, te willen verzuimen. Het is zeer waarschynelyk, dat by aldien Jeroboam, of de kragten had gehad, of de middelen, ofte ook wel de behendigheid van Mahomet, hy ook geenszins zoude verwaarloost hebben, van zig meester te maaken van den Tempel te Jerusalem, die niet minder in agtinge was by de Jooden, als de Ca'aba was by de oude Arabiërs, en als die nog hedendaags isGa naar voetnoot(e) by alle de Mahometaanen. Ik zal de beschryvinge deezes berugten Tempels van Mekka, waar van verscheide verhaalen meldinge maaken, onder den naam van het Vierkantig Huis, niet verder verschuiven. De Arabiërs noemen hem eenpaariglyk de Ca'aba en de Musulmannen in 't algemeenGa naar voetnoot(f) Mezged Al-Haram, dat is gezegt het Heilig Huis, en Beit-Allah, dat is te zeggen het Huis Gods. Laat ons, in 't voorby gaan, zeggen, dat den tweeden Tempel in waardigheid na de Ca'aba, is de Mosquee van Medina: Welke Mosquee door Mahomet | |
[pagina *22-*23]
| |
A. La pierre noire enchassée dans le mur de la Caaba.
B. Endroit où l'on montre des vestiges des piés d'Abraham. C. Bâtiment qui renferme le puits de Zemzem. D. Porte de la Caaba. E. Endroit où l'on donne de l'eau du puits de Zemzem aux Pelerins. | |
[pagina 69]
| |
zelf is gebouwt, gelyk wy zoo even hebben gezegt. Dees' Tempel is by uitnemendheid genaamt Mezged al-Nabi, het Huis des Proofeets; en moet, na de Ca'aba, door de Pelgrims, die in der daad Godsdienstig willen zyn, worden bezogt. Dit heiligdom dat, volgens de overleveringen der Arabiërs, van alle overoude tyden af geschikt was tot de offerhanden, tot de gebeden, en tot al 't geen het alderplegtigst was in het oude en hedendaagsche Islamdom, is gebouwt door Abraham en Ismaël. Indien dit onwrikbaar waar was, zoude het ten minsten aanzienlyk zyn uit hoofde eener oudheid, die alle gedenkstukken, welke ons bekend zyn, zoude overtreffen, zelfs de Piramiden van Egypten. Zie hier dan de beschryving deezes Tempels, zoodanig als ik dezelve gevonden heb in eenen Auteur, die eerst onlangsGa naar voetnoot(a) geleeden heeft geschreeven. ‘Wy zyn, zegt hy, de zonderlinge beschryving deezes berugten Tempels, welken nimmermeer Christen naderde, verschuldigt aan het onderzoek en aan de nauwkeurigheid van eenenGa naar voetnoot(b) Sweedschen Geestelyken, die langen tyd in Egypten heeft gereist; welke beschryving zederd eenige jaaren in 't licht is uitgegeeven door den vermaarden Reeland, en zedert in 't Fransch overgezet, met een afgebeelde schets, waar in men beweerd, dat in het Zuider deel der Stad, en byna aan den voet van 't Gebergte eene ruime uitgestrektheid is, besloten door overdekte Galderyen, van buiten niet anders schynende, als enkele muuren, zonder het alderminste verciersel, en alleen 15 of 20 voeten in de hoogte hebbende. Dees muur is van wit mar mer; deszelfs steenen, die vierkantig zyn gehouwen, zyn alle gelykformig, bedraagende twee ellen over iedere zyde. De dikte des muurs bestaat uit twee van die steenen, invoegen dezelve vier ellen uitmaakt. Van binnen in die Galderyen is het marmer gepolyst, en schynt van buiten ruuw te zyn, zoo, langs het gansche gebouw des muurs doorgaans, als ter plaatse daar het dak op rust, 't geen niet anders is, als het vierde van een rond, van omtrent anderhalf ellen dikte, waar op gestelt zyn de vergulde Coupels die boven den muur uitsteeken, en die de gansche uitgestrektheid der Galderyen van binnen bedekken. De ruimte van binnen, door deezen muur afgesloten, bestaat in een volmaakt vierkant, beslaande veertigGa naar voetnoot* roeden of daar omtrent van d'eene zyde des vierkants tot de andere, welkers binnenste egter, net uitgereekent, niet boven deGa naar voetnoot† 37½ roeden beslaat. Dog aan ieder hoek des vierkants buitenwaards, heeft men een gebouw by wyze van een rond Turks Toorentje, met drie uitsteekesels of Bordessen van verscheide verdiepingen; werwaards men opklimt langs eenen trap die van binnen is gemaakt. Deeze Toorentjes dienen, om het Volk op de gezette uuren des daags en des nagts te roepen tot het gebed. Op ieder deezer Toorentjes staat een naald, omtrent 200 voeten hoog, welkers uiterste spitse verguld is, met eene halve Maan daar boven op gestelt, die byna van 't zelve gebruik is als onze wêerhaanen. Hunne Bordessen zyn gansche nagten door verciert met verscheide lampjes, welke men aldaar brandende houd uit een soort van betaamelykheid, en tot dienst der Pelgrims welke des nagts mogten aankomen. Tusschen ieder deezer Toorentjes, en in 't midden des voorgeevels van den buitenste muur, vind men een vierkantige kom van 6Ga naar voetnoot‡ roeden breedte, bekleed met marmer, en eenige voeten diep; waar in water is, dienende tot de Reinigingen volgens de Wet, en die noodzaakelyk moeten vooraf gaan de verscheide gebeden der Musulmannen. 't Water word van verre derwaards geleid door eene waterleidinge, welke 't werkstuk is van eenen Kalif Moktader, den XVIII. Keizer van 't geslagt der Abassiden; en komt egter nergens anders uit voort, als uit een waterbak, gemaakt in het Gebergte van Gassouan, die geduurig word aangevult door het smelten des sneeuws, invoegen het zelve van geen gebruik altoos is om te drinken. Dog gelyk | |
[pagina 70]
| |
het den naam heeft van stroom-water, bediend men zig daar van in de veelvuldige Wasschingen, waar toe een ieder Musulman is gehouden. Ieder zyde des muurs heeft drie poorten, gebouwt op de wyze van eene ingevalle boog, waar door men naar binnen die Galderyen gaat. Eene derzelver staat regt in 't midden, en de twee andere aan de einden, zeer naby elk Toorentje. Hunne deuren zyn van koper van eene bovenmaatige zwaarte, en zonder eenig ander verciersel, als van bladeren van verscheiden gedaante, dienende om die onderscheiden poorten daar na te benoemen. Op zeekere uuren worden ze geopent en gesloten; dog altoos worden 'er vier open gehouden, naar de vier hoekken des weerelds, op dat men niet zoude konnen zeggen, dat 'er ooit een tyd is, waar in de zondaars, van wat land zy ook mogen zyn, niet konnen geraaken tot die algemeene schuilplaats, of, zoo als zy 't noemen, tot den schoot der barmhertigheid. Wanneer men tot binnen de Galderyen gekomen is, ontdekt men terstond eene holle vlakte vanGa naar voetnoot* 600 roeden, waar in men afklimt langs 16 groote doorgaande Marmere trappen, beslaande de gansche lengte dier Galdery, en byna die van de vlakte zelve. Deeze trappen staan niet wyd van een, en men heeft ze gemakkelyk gemaakt, om af te klimmen, ten einde, om daar door voor te komen de toevallen, welke de verstrooidheid van gedagten, of de verrukkingen der gener, die door aandagt zyn opgenoomen, zouden konnen veroorzaaken. Midden in dat vak ziet men een gebouw van eene gansch zonderlinge bouwkunde, namentlyk een vierkantig gestigt, wat hooger als 't lang of breed is, waar aan men niet anders ontdekt, als eene zwarte stoffe, waar mede de muuren gansch en gaar bedekt zyn, uitgenoomen alleen het Plat, dat met plaaten van massyf goud is belegt, en 't welk het water des Hemels ontfangt, dat niet als zeer zelden in dit Land valt. Dit is dat zoo zeer berugte gebouw, geagt boven alle andere, welke de Meesters des weerelds met zoo veel moeite en kosten hebben gebouwt; het nederig huis van Abraham, Gods vriend, getimmert ten tyde zyner vervolging; Wanneer hy een Pelgrim en zwervend op der aarde was, openbaarde hem God, dat hy van alle eeuwigheid af deeze plaatse had uitverkooren, om zyne Zeegeningen aldaar uit te storten, en om aldaar te ontfangen de geloften en gebeden der gener, die, ontzag bewyzende aan zyne magt, en aan de waaragtigheid zyns Weezens, hem zouden bidden om 't geene zy noodig hebben tot hun eeuwig Welzyn. Dit is dat zelve gebouw, dat Ismaël heeft ontfangen van zynen Vader, als zyn erfdeel, en als het deel dat hem toekwam uit hoofde zyner eerst-geboorte; waar in hy gewoont heeft tot zyne dood toe, en digt by 't welke hy heeft willen rusten tot den dag der wederopstandinge, zoo als ook zyn graf, 't geen men aldaar, zedert zoo veele eeuwen zonder eenige veranderinge, ziet, daar van getuigenisse geeft. Eindelyk, dit is dat heilig Huis, bekend onder den naam van Ca'aba, of 't Vierkantig Huis, waar henen de Arabiërs niet alleen hunne aldervierigste gebeden zenden, maar waar naar toe alle Volkeren der Aarde, die de waarheid getuignisse geeven, en de Eenigheid Gods erkennen, hunne aangezigten keerenGa naar voetnoot(a) ten tyde des gebeds, en hunne wenschingen heenen rigten, uit hoofde van die eeuwige verkiezinge, welke 't God daar van heeft behaagt te doen. Dog voor het overige is deeze Ca'aba niet opgemetselt, als van steenen daar te Lande vallende, byeen gevoegt en zamengehegt door enkele mortel van roode aarde, door den tyd hard geworden. Het zelve is, ten opzigte van de vier hoofd-punten des Aard-bols, al zeer nauwkeurig gebouwt. Zyne hoogte is van 24 ellen, zonder daar onder te reekenen de Balie, die rondom de Terras loopt: zyne lengte ten Noorden en ten Zuiden is insgelyks van 24 ellen; dog zyne breedte van 't Oosten naar het Westen is slegts van 23 ellen; vier ellen doorgaans gereekent voor de gemeene lengte van een mensch. Het Terras van platte steenen, die dit huis bedekken, is met goud bekleed geweest: Men heeft daar by gelegt eene goot van 't zelve metaal, die 't Water naar 't Noorden uitwerpt, juist | |
[pagina 71]
| |
op den steen, die 't graf van Ismaël bedekt. De Balie die rondom dat Terras loopt, ter hoogte van drie ellen, is van gelyken van louter goud: 't geen eenen anderen muur, min sterker als deezen, boven maaten zeer zoude krenken. De Oostzyde deezes gebouws heeft eene openinge, by wyze eener deur; en van daar komt het eenigste daglicht, dat het van buiten kan ontfangen. Deeze openinge is wyd af van het midden, en juist op drie ellen lengte afstands van den hoek naar het Zuid-Oosten. Zy is ook niet gelyk den grond, maar omtrent 4 of 5 ellen verheeven; 't geen zou konnen doen denken, dat den ondersten vloer een leedig vak beslaat, zoo 't niet natuurlyker was te gelooven, dat hy ondersteunt word door eenen doorgaanden muur, die, volgens de oude manier van bouwen, de zolder zeer hoog boven den grond verheffende, denzelven veel gezonder maakt om te bewoonen. Deeze deur word gesloten met twee deuren van louter goud, vast geklonken aan den muur met duimen en hengsels van dat zelve metaal; dog den dorpel is gemaakt van eenen enkelen steen, uit de natuur alzoo gegroeit, waarop alle de Pelgrims met het hoofd nederbukkende, denzelven met groote eerbiedigheid kussen. De Monarchen van 't Oosten hebben zig van deeze eerbewyzing ook geenszins onttrokken; maar betragtten mede, vol ievers, alle de andere pligten der gemeene Pelgrims, voor dat zy de gewoonte hadden aangenomen, om zig van die Pelgrimaadje door lastgeevinge te kwyten. Haron, toegenaamt den Regtdoender, die in de tyden van Keizer Karel den Grooten leefde, is den laatsten der Kalifs geweest die zulks in persoon heeft verrigt: agt maalen had hy zulks geduurende zyn leeven gedaan. Veele groote Vorsten hebben zig egter zederd dien tyd daar van gekweeten, en onder dezelve teld men voornamentlyk Baja-Seth den Tweeden, Keizer der Turken, aan wien op deeze reize de dood zynes Vaders Mahomet den Tweeden wierd geboodschapt, in het jaar 1483. De deur der Ca'aba word zelden geopent, vermits 'er in de gansche uitgestrektheid van dat vertrek niets is, dat den aandagt der Pelgrims kan vermeerderen. Men ziet daar niet anders, als 't goud, waar mede de boven-en beneden-zolder, zoo wel als de muuren, geheel bedekt zyn. De Arabiërs hadden eertyds Afgode-beelden in deeze heilige plaats gestelt: Dog zederd dat Mahomet 'er dezelve heeft uit gebannen, hoedanige ontheiligingen den oorlog en de burgerlyke opschuddingen ook in den Tempel van Mekka mogen hebben verwekt, heeft men egter eenen zoodanigen smaad deeze heilige plaatse nooit wêer aangedaan. Aangaande het buitenste des gebouws, het zelve is voor de oogen des volks bedekt door een behangsel van zwarte Zyde, dat het gansch en gaar bedekt. Dat behangsel word alle jaar vernieuwt op het Feest des Bairams, dat is de Paaschen der Musulmannen; en de magtigste Vorsten deezes Godsdiensts doen de onkosten daar van beurt om beurt. Daarenboven, het gemelde behangsel komt niet hooger als onder de Balie die rondom het boven-plat is. Naar alle waarschynlykheid, om des te meer uit te steeken, hangt men nog, 6 voeten of daar omtrent, beneden die Balie een baan, geweeven van goude stoffe, die 't gansch gebouw omvat, en door haare buitengemeene kostelykheid deszelfs glans zeer ophelderd. Maar laat ik hier niet vergeeten te zeggen, dat het uit hoofde van dat zwartgekleurd behangsel was, dat Mahomet, na dat hy de Stad Mekka had ingenomen, voornam, om de kleur zyner standaarden, die te vooren wit was, te veranderen; en dat ook de Kalifs, zyne opvolgers, de gewoonte aannamen, van den voornaamsten ingang hunner Palleizen met dusdanige stoffe te behangen, willende daar mede naäapen het behangsel van dit heilig Huis: Dezelve hing van boven van den top des huizes tot den grond toe, bedekkende den dorpel der deur; waar voor alle Geloovigen, Koningen zelve niet uitgezondert, verpligt waren zig te verootmoedigen, dezelve met hun voorhoofd aanraakende, alvorens zy den geheiligden persoon des Kalifs mogten naaderen. Wat nu vervolgens belangt de verdere omstandigheden, op dat Huis betrekkelyk zynde, geeft ons de beschryving van Reeland te kennen, dat het zelve rondom bevloert is met eenen zeer smallen marmeren vloer; en dat naar den Zuid-Oostlyken hoek, dog | |
[pagina 72]
| |
egter wat naby den Zuidlyken muur, buiten den omtrek des vloers, een zeer grooten Steen legt, die een blok zwart marmer schynt te zyn, dat nog gepolyst nog bewerkt is, dragende volstrektelyk den naam van den Heiligen Steen, in de Arabische taal Brachtan; een woord, beteikenende lichten, blinken of wit zyn: Wyl men ondersteld, dat die Steen zynen glans niet heeft verlooren, als van wegen de zonden der menschen. Het is zeer waarschynelyk, dat dezelve het overschot is van een oud beeld, bewaard door de Superstitie der eerste Arabiërs: En zulks des te meer, om dat het klaar blykt, zoo uit de Heilige Schrift, als uit een groot getal ongewyde Schryvers, dat dit soort van Afgoden ongevormt waren, en geene gedaante altoos verbeeldden. Zommige meenen, dat deezen wel kon zyn gewyd geweest aan Saturnus, die genaamt is geweest de God Remphan, en gedient van wegen het kwaad, 't geen hy gelooft wierd de menschen aan te doen. Andere egter houden staande, dat het is geweest het beeld van Venus, die altyd geweest is eene der voornaamste Godheden van het Oosten: Niet die Venus, welke de Grieken gedient hebben, en na hen de Latynen; maar wel dat blinkend gesternte, dat voor de Zon gaat en dezelve volgd, en 't geen ook by ons den naam draagt van Venus. Dog 't zy hoe 't zy, Mahomet de Afgoden die deeze gewyde plaats ontheiligden verwoestende, durfde egter nooit deeze Steen weg doen, uit vreeze des volks: waarom hy genoegen nam met aan dezelve eenen Godsdienstigen oorspronk te geven, die bekwaam was, om de gemeene denkbeelden af te wenden naar een ander voorwerp. Dit geschiedde, door zyne leerlingen diets te maaken, dat de zonden der menschen die Steen van zyne witheid hadden berooft, en dat dezelve die niet zoude weder krygen, als na het laatste oordeel, waar door de gansche Natuur stond te worden gezuivert. Aan dezelve Oostzyde, byna vlak tegen over het midden, dog op drie ellen afstands, ziet men een ander vierkantig gebouw, waar van de zyden, die doorlugtig zyn, ieder tien ellen in de breedte, en byna zoo veele in de hoogte beslaan. Het dak steund op vier pylaaren, die op de vier hoekken des gebouws staan; het zelve is plat, en egter drie verdiepingen hoog, op welker laatste eene kleine Coupel staat, en op dezelve eene halve Maan van zilver, zeer zwaar verguld, zoo veel glans hebbende, als of ze van louter goud was, en welke aldaar geschonken is door eenen Kalif, ten einde om te staan over eene vermaarde Steen, welke men aldaar groote agtinge bewyft. 't Is die Steen, waar op bewaart worden de wonderbaarlyke indrukselen der voeten van Abraham, vermits de Steen inboog onder de voeten des Patriarchs om de indrukking derzelver te ontfangen, zoo als zulks aldaar nog word vertoont. Deeze Steen word nog getelt, van de Uitleggeren des Alcorans, als een der baarblykelyke teekenen welke God aan de Geloovigen heeft willen geeven, om hen te doen zien, dat hy deezen Tempel heeft uitverkooren, om hunne gebeden daar in te verhooren. Boven op dat gebouw, dog een weinig Noordwaards, ziet men nog een ander oud gebouw, waar in men door eene verheeve deur ingaat. Aan den ingang vind men eenen trap van 18 treeden, waar door men naar een hoog overdekt gestoelte gaat, op welkers bovenste eene Piramide is gestelt. Op dat hoog gestoelte is 't, dat de Imans of Priesters deezes Tempels gewoon zyn hunne predikatiën voor 't Volk en voor de Pelgrims te doen: eene bedieninge, waar in zy de eerste Verkondigers hunnes Godsdiensts zyn opgevolgt, en zelf Mahomet; als welke van deeze zelve plaats het meerengedeelte zyns Alcorans aan het volk heeft afgekondigt. Een weinig van dit gestoelte, Noordwaards, vertoond zig het einde der fraaye Zuil-rey, welke den binnensten omtrek der Ca'aba uitmaakt, en waar van wy zoo aanstonds zullen spreeken. Dog op die zelve plaats is het begin eenes laagen muurs, die, even als al het overige, van marmer is gebouwt, en welke als een soort van een langwerpig vierkant buiten de rey der Zuilen, in zig vervat het gestoelte, waar van zoo even gesprooken is, het Graf van Abraham, en een soort van eenen houten trap op wielen, waar door men de deur der Ca'aba naaderd, als men die wil openen, om aan de ieverige Pelgrims, wanneer dezelve het binnenste des Tempels willen zien, voldoeninge te geeven. | |
[pagina 73]
| |
In het midden deezes Vierkants, en aan de zyde van het Oostelyke gedeelte der Ca'aba, verheft zig een ouwerwetsche poort, steunende op twee zwaare en dikke posten, hoog omtrent 15. ellen, en stootende tegen een verwulfsel, dat daar op rust; welke gemaakt is op de wyze van eenen inhellende boog, zoo dun in 't midden, dat 'er geen vierde part van eene elle dikte meer overig is. Deeze poort, genaamt de Oude, was eertyds den eenigsten ingang, waar door men in 't heilig Huis inging. 't Is ook die, waar aan Mahomet zyne Geestelyke en burgerlyke wetten liet aanplakken, en van welke de sleutelen, zederd veele eeuwen, aan de Stamme derGa naar voetnoot(a) Koraïshiten zyn toevertrouwt geweest. Eertyds had dezelve twee groote deuren van metaal, welke de Kalif Moktadir deed wegnemen, om 'er zyne doodkist van te maaken, en in derzelver plaats het verguld zilver schonk, dat thans het graf Abrahams bedekt. Ter slinker zyde deezer poort; dog op den afstand van 30. ellen, zoo wyd de laage muur zig uitstrekt, staat een groot vierkantig gebouw, hebbende eenen zyner hoeken regt tegen over den Zuid-ooster hoek der Ca'aba: Aan elke zyde heeft het twee deuren en twee vensters, van eene gansch vreemde timmeraadje, en waar in de bouwkunde der Grieken is nagevolgt. Voor het overige heeft het niets opmerkenswaardig, als zyn dak, dat verguld is, en vier spanningen heeft, en waar op een Coupel met eene halve Maan staat. Dit gebouw bedekt de voornaamste opening van de Put Zem zem, die door de overleveringe en de leere der Musulmannen word vastgestelt dezelve te zyn, die den Engel aan Agar, de moeder van Ismaël, ontdekte, toen zy naar de Woestyne waren verdreeven. Wat laager vind men nog twee gebouwen van een en dezelve gedaante, welkers hoeken insgelyks uitkomen op een een dezelve lyn, en waar door men naar die zelve Put gaat; en buiten twyfel gebouwt, om voor te komen de ongevallen, die door het groot gedrang der Pelgrims zig derwaards begevende zou konnen worden veroorzaakt. Elk dak deezer gebouwen is van even dezelve timmeraadje als dat van het eerste, en ook byna van gelyke hoogte, en zyn alle even eens gebouwt van wit marmer. Aan de Noordzyde ziet men eenen marmeren muur, opgehaalt tot de hoogte van 6. ellen, en getrokken tot een half-rond, in dier voegen, dat elk zyner einden buiten de breedte der Ca'aba omtrent 3. ellen uitsteekt. Binnen den omtrek deezes muurs is het graf van Ismaël, dat niets anders is, als een zerk van marmer, plat tegen den grond leggende, en zonder eenig opschrift, wordende besproeit door het water dat van boven het Plat der Ca'aba nedervalt. Dit is 't alles, wat men van dat heilig Huis ziet aan de zyde van 't Oosten en van 't Noorden. De Wester- en Zuider-zyden hebben niets aanmerkenswaardig. Dog 't geen de verwondering en opmerking der toezienders meer tot zig trekt, is de heerlyke rei van Zuilen, uitmaakende eenen kring rondom de Ca'aba, op zoodanige wyze egter, dat dezelve daar van niet als een gedeelte omvangt: Overmits ze beginnende van 't Zuid-oosten, vlak tegen over de zwarte Steen, eindigd ten Noord-oosten, by het ouwerwetsch gestoelte waar van wy gesprooken hebben: Invoegen men staat kan maaken, dat ze niet boven de drie vierde parten van den kring beslaat: en egter bedraagt deeze tusschen-ruimte 780. ellen, of 1365. voeten. Deeze ruimte pronkt met 52. Zuilen van wit marmer, ter hoogte van 20. ellen, gebouwt zonder eenige evenreedigheid, en zonder eenige andere Kapiteelen als een soort van eenen Tulband boven op. Wyders hebben dezelve geen voetstuk, maar zyn aan elkanderen gevoegt door eene Balie, waar in zy zyn ingeschooten. Boven die Balie ziet men een doorgaande paneel, waar aan omtrent 2000. kleine zilvere lampjes hangen, welke men aldaar geduurende den nagt doed branden. Deeze zelve Zuilen | |
[pagina 74]
| |
zyn van boven zamengevoegt door groote zilvere baaren, op iedere van welke aan goude keetens lampen hangen, die insgelyks worden ontsteeken, en eene zeer groote verlichtinge geeven, zonder te spreeken van die, welke rondom het graf Abrahams en de andere gebouwen deezes heiligdoms is. Eindlyk staan 'er buiten die rey Zuilen nog drie andere vierkantige en opene gebouwen, ondersteunt door zuilen, en hebbende dakken van verscheiden gedaantens. Dezelvedienen voor Mosqueen aan de drie regtzinnige Hoofd-secten des Mahometaandoms, welke aldaar haaren aandagt verrigten. Die derGa naar voetnoot(a) Hambaliten, de eenvoudigste van alle, voor zoo veel haare bouwing belangd, staat aan de Zuidzyde, ter plaatse alwaar de Zuilrey eindigd: Invoegen dezelve eene leedige tusschenruimte overlaat tot aan het gebouw dat de Zem-zem of Put van Ismaël bedekt. Het tweede, dat voor de Malekiten is geschikt, staat tegen 't Westen, en word onderschraagt door 8. Pylaaren; het derde, dat een dak heeft met twee spanningen, boven en onder verciert met Pylaaren, staat tegen over het graf van Ismaël: Dit is voor de Leerlingen van Kanifah. De groote leedige tusschenruimte aan geene zyde van dit gebouw, is bevloert met marmer, en diend alleen voor de geene die aldaar komen bidden; en om zulks met meer gemak te konnen doen, brengen de slaaven aldaar tapyten aan: men treed daar nooit binnen, als ongeschoeit, en zonder eenigen uiterlyken oppronk, ook onderhoudt men aldaar een zoodanig diep stilzwygen, en een zoodanige zinnelykheid, dat, schoon de Musulmannen altoos zeer Godsdienstig zyn in hunne Tempelen, men egter haast gewaar word, dat zy groot onderscheid maaken tusschen deezen, en alle andere; en hem houden voor het voornaamste voorwerp hunnes geloofs. By 't uitgaan uit den Tempel, gaat men wederom door dezelve Galderyen, waar door men is ingekomen; en het is aldaar, dat men verbaasd staat over de heerlyke timmeraadje deezes gebouws. Vooreerst ziet men aldaar de pragtige trappen, waar langs men derwaards opklimt. Onder ziet men de boogen geformeert door 55. Zuilen op iedere zyde, staande van elkanderen onderling af ter wydte van omtrent 18. voeten, en hebbende ook dezelve hoogte tot aan 't gewelf van elke boog. De breedte der Galderyen is insgelyks van 18. voeten; dog de boogen en verwulfsels zelve zyn al te veel ingeboogen, naar het verstand dat wy van de bouwkunde in 't algemeen hebben: Waarom ook dit gebouw al te laag zoude schynen, zoo 't niet door de Coupels, die deszelfs dak uitmaaken, wat hooger wierd opgebeurt. Deeze Coupels, die slegts van verguld lood en op iedere zyde 27. in getal zyn, beslaan juist elk twee boogen. Zy eindigen met eene halve Maan van drie voeten groot, welke, te zaamen met de verhooging van iedere Coupel op zig zelven, uitmaakt omtrent 22. voeten tot onder aan de kruin van den muur waar op het dak rust: Invoegen de geheele hoogte deezer Galderyen, gerekent van het onderste van de trappen, en van den grond des Tempels af, omtrentGa naar voetnoot* 6. roeden komt uit te maaken. Dit gezigts-eind moet des te fraayer voorkomen, om dat 'er baaren van verguld metaal dwars door de boogen gaan, aan welke ook diergelyke lampen met verscheide pypen hangen, welke niet alleen de geheele Galdery, geduurende den nagt, verlichten; maar ook gelykformig zyn aan de verlichtinge rondom de Ca'aba. Alle deeze lampen worden alle avonden aangesteeken met het opkomen der eerste Sterre, en worden insgelyks niet uitgebluscht, als wanneer den dag albereids genoeg is doorgebrooken, om het licht derzelven te doen verflaauwen. De buitenste Pylaaren deezer boogen zyn in 't geheel 220, de Coupels 108, wel te verstaan, buiten de vier groote Naalden, of Toorentjes; en de boogen 216. in getal. Zoodanige is de beschryving welke Reeland ons heeft gegeven van eene plaats, welke nooit Christen de stoutheid heeft gehad te naderen: Eene beschryvinge, welke nog de Arabiërs nog de Turken niet bekwaam zyn zelve te geven, overmits de uiterste nalaatigheid, die zy betoonen te hebben voor alle fraaye kon- | |
[pagina 75]
| |
sten, en onder anderen voor de Schilder- en Teikenkonst; maar welke een sneedigen Sweed uit de zamenspraaken, welke hy over deeze stoffe, geduurende zyn lang verblyf in de Stad Caïro, met verscheide Pelgrims heeft gehad, heeft zamengestelt. Aanbelangende wyders de oudheid des gebouws in zig zelf, hebben wy bereids verhaalt het algemeen gevoelen, aangaande die, welke men van de Ca'aba en van de gebouwen daar omtrent staande, opgeeft. Eertyds was die Tempel slegts met een zwaare dog geenszins ruime muur omringt, waar in maar een ingang was naar de heilige plaats. De Kalif Omar den Eersten liet die muur uitzetten, uit hoofde van het groot getal Pelgrims, die nog daaglyks vermeerderden, naar maate dat het Musulmandom zig verbreidde: Dog hy voegde 'er geene nieuwe vercierselen by, geene gedagten hebbende om daar aan het minste gedeelte der onmeetelyke rykdommen, welke hy bezat te koste te leggen, wylzyne eenvoudige denkbeelden over den Godsdienst hem niet toelieten te gelooven, dat God beeter konde worden gedient door eene nieuwe oppronking van een Gebouw, dat zoo oud was, als door dat te laten blyven in die gedaante, waar in het hem altyd aangenaam was geweest’. Na deeze beschryvinge moet ik, tot genoegen der Leezers, nog verhaalen eenige voorregten, welke aan dat bezoek der Ca'aba zyn verknogt; verscheiden aanhangsels, en andere merkwaardige zaaken bybrengende, waarmede ik deeze kleine Verhandeling zal besluiten. Mahomet heeft de waardigheid van dit Huis in zynen Alcoran al te zeer opgevyzelt, al te veel aangedrongen op de geestelyke en tydelyke zeegeningen welke een geloovige in deeze heilige plaats geniet, en eindelyk al te dikwils herhaalt, dat dees Tempel voor hen zoude zyn, 't geen die van Jerusalem voor de Jooden was, namentlyk het beeld der eenigheid van den Godsdienst, en Mekka het middelpunt van allen heiligen aandagt; om niet overtuigt te wezen, dat de algemeene inzigten aller beroemde Wetgeevers ook in deezen de zyne zyn geweest. Dog overmits een Godsdienst, in alle deszelfs byzonderheden voorgestelt, niet bekwaam was, om op die wyze het hert des volks te raaken zonder dat het verwonderlyke daar by kwam; en dat met dat alles, het verwonderlyke eindelyk onverschillig word, 't en zy men daar tastelyke en waaragtige voordeelen aan hegt, als welke 'er 't Crediet van vereeuwigen, hebben de Valsche Profeeten, zyne Opvolgers, de voorzigtigheid gehad, van daar by te voegen uiterlyke teekenen, opgeschikt met wonderen, en doorgaans gepaart gaande met het baarblykelyk voordeel des volks, 't geen zelfs meenigmaalen tastelyker is voor de ongeletterden, als voor de geleerden; aan die eenigheid der plaats; aan die eerbiedigheid, of liever aan die Godsdienstige ontsteltenisse, welke men doorgaans heeft voor de oudheid van zoodanig een gedenkteeken; aan de gewaande wederopregtinge van den waaren Godsdienst in dien over-ouden Tempel; kortom, aan zeekere weder herhaalde gebeden, waar door de geloovige Musulman zig kan onderscheiden van alle andere Godsdiensten, en zig zelven den voorrang boven dezelve toeëigenen, zoo in dit leeven, als in het toekomende. Aanstonds leerd men ons,Ga naar voetnoot(a) dat de tydelyke en geestelyke gaaven noodzaakelyk van dit Heiligdom afvloeyen. En dat meer is, alleen het zien deezes Tempels, zonder eene eenige Godvrugtige daad, heeft verdiensten by God; en wel zoodanige, naar het zeggen van eenige hunner Leeraaren, die waardig zyn, om met zommige Leeraaren in 't Christendom gelyk te worden gestelt, als of men zig volkomen kweet van de geestelyke pligten, welke den Godsdienst van ons vorderd. Vervolgens spreekt men ons van die wonderbaarlyke Steen, waar in men de indrukselen der voeten des Patriarchs Abraham ziet; waar op men van gelykenGa naar voetnoot(b) vier wonderbaarlyke omstandigheden aanmerkt; bestaande 1. In 't indruksel der voeten van Abraham in eene zeer harde steen. 2. In de Diepte deezes indruksels, gaande tot aan den enkel toe. 3. In de lange Geduurzaamheid deezes indruksels. 4. In de maniere, waar op zig het zelve, zedert zoo veele eeuwen, heeft bewaart; en om verder aan deeze vier omstandigheden een Gods- | |
[pagina 76]
| |
dienstig gezag by te zetten, en dezelve voor altoos in het geheugen der Godvrugtigen in te prenten, leerd men hen, dat de Steen door den wille Gods onder de voeten des Patriarchs zagt wierd; en dat God naar andere voorwerpen heeft afgewent de herten der gener, die hunne magt hadden konnen in 't werk stellen om deeze Steen te vernielen enz. Hier na vertoond men de zwarte Steen, als een getuignisse van de menschelyke verdorventheid, dat zeeker gaat; nademaal God, zoo als men de Fyne Musulmannen diets maakt, dezelve haare witheid en glans heeft benoomen, om aan het menschdom te toonen 't verlies van deszelfs eerste zuiverheid. Laat ik de Put voor Hagar geopent overslaan: wy hebben boven daar van gesprooken; dog vergeeten wy niet, dat het gebergte Arafat, alwaar de wonderbaare verzoeninge van Adam met Eva voorviel, een uitmuntend voorbeeld is van die der menschen met God. Aldaar heeft God mede belooft, de gebeden der gener, die zig tot hem zullen bekeeren, goedgunstiglyk te zullen verhooren: en vervolgens zyn de Pelgrims verpligt, om ook dat gebergte te gaan bezoekken. Van 's gelyken zyn 'er op den weg, die van Mekka naar het gebergte loopt, wegen en gebruiken die vol geheimen en gansch voorbeeldelyk zyn; met een woord, zoodanig, dat, by aldien men dezelve verzuimde, een Fyne Mahometaan zig zoude inbeelden, dat men zyne zaligheid in de waagschaal stelde. Om nu op eene heilzaame wyze die wegen te volgen, moet men zeekere zaaken in agt neemen. ‘De Pelgrims, zegt zeeker Schryver,Ga naar voetnoot(a) die genoegzaam doorgaans d'Herbelot uitschryft;’ neemen hunnen weg door ‘de Valleye van Mina..... Zy zyn genoodzaakt, zelve hunne offerhanden leidende, zig aldaar te zuiveren, doende zig het hoofd scheeren: vervolgens werpen zy zeven kleine steenen, onderweege verzaamelt, weg, om daar door te betoonen hunne inwendige losmaaking van alle aardsche zaaken en van alle hunne meest geliefde driften.’ Daar van daan gaan zy door eene andere Valleye, om aan eene plaats te komen, alwaar de Pelgrims eenige gebeden moeten doen, eer zy komen aan zeekere Mosquee, die als hunne loopplaats is, alwaar zy wederom moeten bidden. Dit is eene geheiligde weg; en niets ongewyds komt aldaar, ten einde, om den aandagt der Pelgrims niet te stooren. Het schuilplaats-regt is ook van alle oude tyden af een voorregt van de Ca'aba geweest; en behalven dat nooit eenig geloovige dat in twyfel heeft willen trekken, merkt men aan, dat nimmer Godlooze zig onderwonden heeft, dit regt te schenden, zonder deswegens al zoo voorbeeldelyk te zyn gestraft, als de Godlooze in andere Godsdiensten zulks, in diergelyken geval, zyn geweest.Ga naar voetnoot(b) Dit schuilplaats-regt verstrekt tot eene zeekerheid voor de misdaadigers naar de weereld, behoudens egter, dat zy in den Tempel zelf zyn, en niet enkelyk in de Galderyen die denzelven omringen, als tot waar toe de vryheid zig niet is uitstrekkende. Aangaande nu de misdaadigers voor God, dat is te zeggen de zondaars, die vinden aldaar eene gewisse vergiffenis, eene geheele kwytschelding van al het kwaad dat zy hebben bedreeven, eene zeekere verlossinge van alle de straffen der helle: en dusdanig is zulks door eene Goddelyke stemme belooft aan eenen Musulman, die vieriglyk wenschte te weeten, hoedanige de voorregten waren van deeze heilige schuilplaats. By alle deeze blyken van de heiligheid en waardigheid der Ca'aba, en van de zonderlinge keuze, welke God heeft gedaan, om aldaar door de Musulmannen te worden gedient, moeten nog worden gevoegt zulke, die in der daad wel van minder gewigt, dog egter geenszins te veragten zyn: Deeze nu zyn de navolgende. DeGa naar voetnoot(c) Vogelen draagen eerbied voor het | |
[pagina 77]
| |
dak van deezen heiligen Tempel, en gaan 'er nooit op zitten. Het hert eens Musulmans is natuurlyker wyze geneigd tot deeze heilige plaatse: Dit wil, naar 't my toeschynt, zeggen, dat het niet mogelyk is een Musulman te zyn, zonder op dat zelve oogenblik eerbiedigheid voor de Ca'aba te krygen, even als of men in Italië zeide, dat het onmogelyk is een goed Catolyk te wezen, zonder ter zelver tyd van ganscher herten genegentheid toe te draagen aan de Kapelle van O.L.V. van Lorette; en in Spanje, dat het waare Christendom en de zugt voor St. Jacob twee zulke onafscheidelyke zaaken zyn, dat men niet kan nalaaten die hand aan hand te doen gaan. Voor het overige, onder 't verhaalen van die kleine zwakheden, of, zoo men wil, van die belachelyke buitenspoorigheden van het Mahometaandom, zal ik herhaalen, 't geen ik bereids, ten opzigte deezesGa naar voetnoot(a) Godsdiensts, al heb gezegt. Hangd men niet wel wat by de voorwerpen, om dezelve des te belachelyker te maaken? Neemt men niet wel voor gronden van Godsdienst aan, de dweeperyen der Fynen, het gezwets der Geestelykheid, zoo loos als anderszins, en de Geestdryvery der Mystyken en der Poëten? Dog voleinden wy ons verhaal, raakende de proeven en blyken, welke de waardigheid bevestigen, die men aan den Tempel van Mekka verschuldigt is. Men heeft opgemerkt, dat een Fyne denzelven nooit aanschouwd, zonder innerlyke ontroeringe, en zonder traanen van eerbied te storten; dat de heilige Profeeten en Patriarchen aldaar onzienlyk wandelen, en hunne ommegangen doen; en dat de Engelen denzelven bewaaren, en dien beschermen. Stellen wy ook in den rang der Voorregten, welke men door het bezoek des heiligen Tempels van Mekka krygt, dat,Ga naar voetnoot(b) van den groenen Tulband te draagen; een voorregt, dat ook verleent is aan iederen Musulman, die gebooren word terwyl zyne moeder op de Mekkasche reize is. Zou men nu wel konnen gelooven, dat dien zoo buiten maaten grooten eerbied voor het heiligdom van Mekka, en die uitnemende voorregten, welke de Pelgrims, het zelve bezoekkende, daar door verkrygen, vermengt waren met ongebondentheden, en met strafbaare buitenspoorigheden; met gedagten van haat, twist en tweedragt enz. met eene wederkeeringe tot de zonde, en met eene verwaarloozinge van pligten enz.? En egter hier over beklaagen zig de Musulmannen zelve, zonder de berispingen van andere Godsdiensten deswegens af te wagten. Ik zal my vergenoegen, met den Leezer, nopende dit stuk, te wyzen naar den Auteur alhier om laagGa naar voetnoot(c) aangehaalt. Aldus zyn onder alle Godsdiensten, de menschen altyd menschen, sprak zeer verstandiglyk een zeeker Musulman van zyne medebroeders in Pelgrimaadje. Men verdubbeld de enkele schyven, (zegt hy) wanneer zy tot aan 't eind van 't dambord zyn gekomen, en alsdan worden dezelve de voornaamste slukken in 't spel: Dog gansch het tegendeel wedervaart onze Pelgrims. Na wyd uitgestrekte landen te hebben doorreist, om hunnen aandagt te Mekka te verrigten, keeren zy weder te rug, zeer vermindert zynde in verdiensten en in deugd. 't Geen van deeze stoffe nog overig is te zeggen, wys ik naar de beschryving van de Godsdienstige plegtigheden der Mahometaanen, zullende maar alleeniglyk hier aanhaalen het gevoelen van zeekerenGa naar voetnoot(d) Hallage, noopende de Pelgrimaadje van Mekka. Dees had de stoutheid om te schryven, dat de geen, die zig niet kon kwyten van zynen pligt, om de Pelgrimaadje te doen, zoo als dezelve is voorgeschreeven by de Wet, een vertrek in zyn huis moest afzonderen, om daar van eene Kapelle te doen maaken, die bekwaam was, om den heiligen Tempel te verbeelden; dat hy dezelve zeer net en | |
[pagina 78]
| |
zuiver moest houden, niemand daar in laaten komen, en aldaar in 't byzonder alle de plegtigheden en gebooden oeffenen, welke de Wet van Mahomet heeft ingevoert, om, als een waaragtig Musulman, te vervullen de pligten der Pelgrimaadje. Na aldus by zig zelven deezen aandagt, als in zyne verbeeldinge te hebben verrigt, moest hy, vervolgde den Mahometaanschen Leeraar, een getal van dertig arme Weeskinderen vergaderen, en dezelve opvoeden in 't vertrek zynen aandagt toegewydt, hy moest dezelve in de kleederen steeken, en nog eenige andere aalmoessen aan hen geeven, alvorens dezelve van hem te laaten gaan. Deeze liefdaadigheid zoude, naar zyne gedagten, de groote Pelgrimaadje gemakkelyk konnen opweegen, en den Musulman al ruim zoo kragtdaadig met God verzoenen, als dien toestel eener openbaare Godsdienstigheid, en eener wel gepaste geschiktheid, die de menschen in het begin geweld aandoedt, dezelve gewoon en in 't vervolg onderdanig maakt aan zeekere flikkerende gewoontens in den Godsdienst, waar in men ziet, dat gansche vergaderingen van menschen, zig onderling, om zoo te spreeken, het woord geeven, om geduurende eenige uuren de geboden Gods aan te hooren; zonder dat zy meinen gehouden te zyn, om zig dezelve te herinneren, na dat zy vier voetstappen wegs hebben afgelegt van de plaats, alwaar zy dezelve hebben gehoort. |
|