XI.
Van de Scherpe Brug en van den Overgang, welke daar over moet geschieden.
Het elfde Artikel met deszelfs voornaamste reedenen: Men moet met het herte gelooven, en voor zeeker houden, dat alle menschen eenmaal zullen moeten gaan over de scherpe Brug, welkers lengte gelyk zal zyn met die van onze weereld, welkers breedte niet verschillen zal van die van eene spinnewebs-draad, en welkers hoogte evenreedig zal zyn aan haare lengte. De regtvaardige zullen daar over gaan sneller als een blixem; dog de Godlooze en de kwaade zullen daar niet over konnen geraaken in zoo langen tyd, als de tegenwoordige Eeuw moet duuren: En zulks door mangel van goede werken. Hierom zullen zy vallen en nederstorten in de vlammen der Helle, te gelyk met de Godslasteraars, met de ongeloovigen, en met alzulke menschen, die zeer weinig geloof hebben gehad met eene kwaade gewisse; die weinig aalmoessen hebben gegeven, om dat zy ontbloot waren van deugd. Egter zullen 'er onder de regtvaardigen wezen, die dezelve veel sneller en met minder moeite zullen overgaan, als veele anderen, die aldaar zullen worden aangevogten van tyd tot tyd, en over elk gebod, 't geen zy in ditGa naar voetnoot(a) leeven zullen hebben overtreeden. Goede God! Wat zal ons die Brug vreeslyk voorkomen! Welke deugd, welke heimelyke genaade des Alderhoogsten is 'er niet van nooden, om dezelve over te komen! Met welke oogen zullen wy die Godlyke gunst te gemoet zien! Welke woestynen, welke kruipende gedierten, en welke sprinkhaanen zullen wy niet ontmoeten op onzen weg! Wat honger, wat dorst, wat vermoeidheid zullen wy niet hebben uit te staan! Maar welke ontsteltenissen, welke smerten, welk een hertzeer zullen niet moeten lyden alle de gene, die geenen staat gemaakt hebben op deezen verschrikkelyken overtogt! Bidden wy God, dat hy ons, benevens de gezondheid onzes lichaams, gunne de