XII.
Van het Paradys.
Het twaalfde Artikel en deszelfs voornaamste redenen: Men moet met het herte gelooven, en voor zeeker houden, dat 'er by God een Paradys is, 't welk bereid is voor de welgelukzaligen onder de geloovigen, te weten, voor de Navolgers van den waaren Godsdienst, en van onzen heiligen Proseet Mahomet, alwaar zy met hem zullen zyn in eenen altoosduurenden glans, en in 't genot van alle hemelscheGa naar voetnoot(b) vermaaken, altyd schoon, en altyd in de bloem hunnes ouderdoms zynde, en meer blinkende dan de zon: Daar zullen zy waardig worden bevonden, om het aangezigt des Alderhoogsten Gods te aanschouwen en te aanbidden. Aangaande de gene, die gevangen zullen blyven, lydende de straffen der Helle, te weeten de overtreeders en de zondaars; dog die egter gelooft hebben in een eenigen God; dezelve zullen ontslaagen worden op de tweede voorbiddinge des Profeets, die hen aanstonds zal wasschen in het heilige Waschvat, waar uit zy komende witter als de sneeuw en blinkender als de zon, zig zullen overgebragt zien in 't Paradys, om met de andere welgelukzaligen te genieten alle de heerlykheid, welke zy zouden konnen wenschen. Dit is 't geene gebeuren zal aan het lichaam, dat uit slyk is gevormt; dog wat zal 'er wezen van den staat onzer zielen, aan welke vergunt zal worden om eeuwiglyk te beschouwen het licht en den glans der Godlyke Majesteit? Laat ons dan geduuriglyk in ons herte hebben het denkbeeld van.......... en bewaarende het
geloof, ons zelven uitleggen op zoodanige werken, dat wy geene reedenen hebben te vreezen voor het vuur der Helle; een vuur, zoo sterk, en zoo doordringend, dat 'er geene pynen van koude of hitte by konnen worden vergeleeken. Laat ons, zeg ik, ons begeven tot de goede werken, laaten wy niet nalaaten, onze kragten in te spannen, tot eene stipte onderhoudinge, zoo van den Vasten onzes eerwaardigen maands van Ramadan,Ga naar voetnoot(c) als van de Gebeden en Plegtigheden, die ons voorgeschreeven zyn, en laat ons onze armen niet te leur stellen in het geven der tienden van alle onze goederen. Wy weten, wat op dit stuk door ons heiligGa naar voetnoot(d) Boek gezegt word. ‘Bereidt voor u zelven uit uwen overvloed de Lieflykheden voor het toekomende, en uit uwen rykdom een lofspraak, uit uwen armoede een onfeilbaar onderhoud, uit uwe zwakheid eene onbeweeglyke sterkte, en uit uwe wetenschap de Zaaligheid uwer ziele.