Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
de kwaade, voor de wederspannige, en voor de overtreeders der Wet Gods; van God, om hunne booze werken, vervloekt, en voor welke het beeter was geweest, nooit gebooren te zyn geweest; en nooit het daglicht te hebben aanschouwt. Den zoodanigen is 't, dat 'er eene plaats der straffen, of liever een vuur dat hen zal branden, zonder hen aan te raaken, bereid is; een vuur verzelt door de alderdoordringendste wind en koude, waar in niet anders zal wezen als gewormte, slangen, en andere senynige of verscheurende dieren, die hen zullen byten, zonder hen aan te raaken, en die hen ondraaglyke smerten zullen toebrengen. Aldaar zal het verblyf der Boozen zyn, en dat der Duivelen; alwaar deeze geene zullen folteren, zonder einde, en zonder ophouden, met allerlei soorten van razernyen en wreedheden; en op dat het gevoel der pynen niet mag komen te verminderen, zullen zy alle dage eene nieuwe huid krygen, in plaatse van die, welke verbrandt of vereelt zal wezen. Wy goede Musulmannen zyn schuldig een behoorlyk afgryzen te hebben en te houden voor deeze afschouwelyke plaats, en zoodanige gedagten moet een Godsdienstig mensch hebben. Wat aangaat de andere menschen, die tegen onzen Godsdienst het harnas hebben aangetrokken, die zullen eens ondervinden de folteringen der Helle. Laaten wy alle voor die straffen en voor die verschrikkelyke angsten vreezen; laat ons ons Geloof bevestigen, door de gevoelens van ons hert, en door de belydenis onzer tonge; en laat ons het zelve graveeren in het binnenste onzer ingewanden. |
|