Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6

[p. 123]

Den^(a) catechismus der Mahometaanen,
of
Uittreksel van de Godgeleerdheid der Mahometaanen,^(b) vertaalt uit het Latyn van den Heer Reeland door M. D**.

Eerste kapittel.
Algemeene schets der beginselen des Godsdiensts, zoo des beschouwenden, als des oeffenenden.

1. IN den naam des driemaal barmhertigen Gods.

2. Gelooft zy God, die ons gebragt heeft tot het Geloof, die het zelve bevestigt heeft als het zeegel^(c) van onze intreede in het hemelsch Paradys, en als een voorhangsel tusschen ons en het eeuwig verblyf in het vuur der Helle.

3. Dat de vreede en gunste Gods rusten op Mahomet! den alderdoorlugtigsten aller menschen, en den Leidsman,^(d) die de zyne bestierd op den regten weg; en niet alleen op hem, maar ook op zyn gansche Huis, en op zyne roemwaardige Metgezellen^(e): Dat deeze vreede eeuwiglyk op hen allen zy, en altoos vermeerderende, blyve tot in alle eeuwigheid.

(a) * Door een sterretje maak ik onderscheid in die Aanmerkingen, waar in ik de vryheid neem van den Vertaaler te berispen: En het is noodig den Leezer onderrigtinge te geeven van eene andere Vryheid welke ik genomen hebbe, te weeten, van zomtyds de Vertaalinge te verbeeteren, en van meenigmaalen agter te houden veele verkeerde aanteekeningen van dien Vertaaler.

(b) * Men kan zeggen vertaalt; want zoo M. D**. in zyne Voorreden Bladz. IX. zegt, dat by niet dan zyn oog heeft laaten gaan enz. onderrigt hy ons Bladz. X. dat hy zig door deeze vertaalinge verkwikt heeft van zyne vermoeidheid van een veel gewigtiger werk. enz. Men kan zeggen niet vertaalt; want twee regels daar na, zegt hy, dat het in der daad geen vertaalinge is, en nog wat verder, dat hy 't bekort heeft, dat hy 't hier en daar aan een genaait heeft, dat hy zelfs zonder schroom voor 't geleerde Volkje, zyne byvoegselen niet heeft onderscheiden. Is dan die doorlugtige M. D**. den Auteur van het werk? Neen, hy noemd zig Bladz. XV. niet dan den Nabootser, na dat hy zig te vooren had opgegeven voor den Hervormer: En dit is 't, dat men mag noemen wel vertaalen: Gelyk men dat zien kan in de Voorreeden, die men wel mogt betytelen, Welke behelsd, al wat gy wilt, even als een der Kapittelen van den Roman Comique.

(c) In de 1ste Latynsche Druk deezes korten inhouds, in 't licht gebragt in 't jaar 1705. had de Her Reeland aldus vertaalt. Et constituit eam dotem, quâ introitus Paradisi caelestis paratur: ‘Dat is te zeggen, en heeft het bevestigt, als het Huwelyks-goed, dat ons den ingang in het hemelsch Paradys verzeekerd.’ En om deeze plaats te doen verstaan, had hy aangeteekent, dat ons Geloof hier was aangezien als een soort van Huwelyks-goed, uit hoofde van welk de Geloovigen zig verzeekerden van alle de Lieffelykheden des Paradys, en in het byzonder van het toekomende genot van die onsterflyke Schoonheden, welke Mahomet hen had belooft. Maar in den 2den Druk, welken wy hebben gevolgt, heeft hy dat Huwelyks-goed uit den Text uitgeligt, en de Aanmerking, waarvan ik zoo even gesprooken heb, bekort, om te vertaalen, zoo als wy na hem hebben gedaan, en heeft het zelve bevestigt als het zeegel in het hemelsch Paradys. Dit laatste afbeeldsel heeft hem natuurlyker gescheenen, en mogelyk meer gelykformig met het origineel.

(d) Abu-Beker, den 4den in rang onder de eerste Discipelen van Mahomet, gaf d'eerste deezen tytel aan zynen Meester. * In het Latyn van d'Heer Reeland staat, quartus mortalium, qui illa aetate Mohammedicam fidem amplexi sunt.

(e) 't Is door deezen Tytel, dat men de vier eerste Navolgers van Mahomet beteekend, te weten Abu-Beker, Omar, Othman en Ali; en andere, die in 't vervolg zyn gekomen. Zie boven Kapit. V.

[p. 124]

4. Hier begint de beschryving des Geloofs, en de verklaaringe welke men daar van moet geven.

Eerstelyk, is het noodig te weten, dat het Geloof den eersten grond is van den Godsdienst, gelyk de Profeet Mahomet zulks gezegt heeft. Dat God hem zyne genaade geeve en hem zyne zaaligheid verleene!

5. Den Godsdienst der^(a) Islamiten is gegrondt op vyf voornaame Beginselen.

Het eerste, zynde de Belydenis des waaren Gods, bestaat in te gelooven, dat 'er niet als een eenig eeuwig en waaragtig God is, en dat Mahomet zyn Afgezant is.

Het tweede is eene welgeschikte onderhoudinge der^(b) Gebeden, zoodanig, als die is voorgeschreven.

Het derde is de uitdeelinge der Aalmoessen.

Het vierde den Vasten in de maand van Ramadhan.

Het vyfde eindlyk is de Pelgrimaadje naar Mekka, waar van geen een eenig Musulman ontheven is, 't en zy hy buiten staat is om dezelve te konnen ondernemen.

6. Laat ons een begin maaken met de belydenis van den waaren God, als welke eigentlyk dat geene is, 't welk wy 't Geloof noemen. Op dit artikel moet men weten dat 't geene wy afvorderen van een mensch die zyn verstand heeft, bestaat in te gelooven.

1. Eerstelyk in God.

2. Vervolgens aan zyne Engelen.

3. Daar na aan zyne Boekken.

4. Dan aan zyne Afgezanten.

5. Hier na moet hy gelooven dat 'er een laatsten dag zal zyn.

6. En eindlyk, dat 'er een onveranderlyk Besluit van God Almagtig is, noopende het goede en kwaad^(c).

7. 't Geloof bestaat in klaar, en met zyn gansche hert, overtuigt te weezen van de waarheid deezer grond-punten: Waar by moet worden gevoegt de Belydenisse met de leevendige stemme, waardoor men uiterlyk te kennen geeft de overtuiginge in het herte.

(a) * In de Verhandeling over den Alcoran heeft men gezien wat het Islamdom is.

(b) Den Arabischen Auteur zegt hier niets van de Reinigingen, schoon hy 'er breed genoeg van spreekt in 't vervolg. Hier op heeft d'Heer Reeland aangeteekent, dat al het geen betrekkelyk is op de Reinigingen, een gedeelte des Gebeds uitmaakt.

(c) Dit gebod is getrokken uit den Alcoran: zie; Kapit. IV. vers. 135.