Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijTweede kapittel.
| |
[pagina 125]
| |
spreekt, dat hy doedt, dat hy schept, dat hy onderhoud, dat hy voortbrengt (met eene konst die onnavolgelyk is) dat hy doedt leeven, en dat hy doedt sterven, dat hy aan alle dingen het begin geeft, en alle (menschen)Ga naar voetnoot(a) doedt wederkeeren, wanneer 't hem behaagd; dat hy oordeeld, dat hy besluit, dat hy bestierd, dat hy gebied, dat hy verbied, dat hy begeleid op den regten weg, en dat hy opleidGa naar voetnoot(b) tot dwaalingen, dat hy vergeldinge doedt, en vereffening geeft, dat hy straft, goedertieren is, en de overwinninge geeft. 5. Alle deeze eeuwige eigenschappen zyn besloten in zyn Wezen, en bestaan in hem van Eeuwigheid tot Eeuwigheid, zonder verdeeling en zonder verandering. Men kan niet zeggen dat deeze eigenschappen God zelf zyn, en egter kan men al zoo min zeggen, dat zy verscheiden zyn van zyn wezen. Elk eene deezer eigenschappen is verknogt met de andere, gelyk als het leeven zulks is met de kennisse, en de kennisse met de magt enz. 6. Dog deeze eigenschappen, zoo als wy zoo even gezegt hebben, zyn het leeven, de kennisse, de magt, de wil, 't gehoor, 't gezigt, de Eeuwigheid, 't zy de voorste (dat is te zeggen zonder begin) 't zy de agterste (dat is te zeggen zonder einde) de werking, de schepping, de onderhouding, deGa naar voetnoot(c) voortbrenging, deGa naar voetnoot(d) behendigheid (of konstige schikking) de levendigmaaking, en de verderving, de eerste Vorming (of liever de Schepping) der dingen, en de wederroepinge derzelver tot zigGa naar voetnoot(e), de wysheid, het besluit, de bestiering ten goede en de verleidingGa naar voetnoot(f) ten kwaade, de vergelding, de vereffening, de kastyding, de goedgunstigheid en d'overwinning. 7. Deeze zyn de groote en onwaardeerlyke volmaaktheden des Alderhoogsten Gods, by welke hy gekent en aangebeden word door de waare Geloovigen. Al wie die alle te zaamen durft ontkennen, of wie dezelve voor een gedeelte ontkent, ofte ook al wie dezelve in twyfel trekt, is gewisselyk een ongeloovige. ô God bewaar ons voor ongeloovigheid! |
|