Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 6
(1738)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Zevende verhandeling,
| |
[pagina 194]
| |
re Christenen. Dit is alles, meen ik, dat men zeggen kan om eenigsins het voorgeven van Bayle te billyken, datGa naar voetnoot(a) namelyk de reden waarom (volgens hem) ‘deGa naar margenoot+ Christenen meermalen dan de Heidenen in dat opzicht (ten opzichte van de naaktheit) van het spoor geweeken zyn, is dat de Heidenen geen kennis ter waerelt gehadt hebben van die grondstelling, dewelke van de Christenen onder het Evangelie heeft konnen misbruikt worden, te weeten dat de tweede Adam (J.C.) gekomen is om het quaad, 't welk de eerste Adam in de waerelt gebragt hadt, te verbeteren. Uit dat beginsel, vervolgt Bayle, bestaat een Dweeper te besluiten, dat de geenen die eens deel gekregen hebben aan de Wet der Genade, volkomelyk zyn herstelt geworden in den staat van Adam en Eva, enz. Dat 'er gantsche Secten alleen uit Adamiten bestaande, zouden geweest zyn, is zeer onwaarschynelyk, en zelfs byna onmogelyk.Ga naar margenoot+ Maar dat 'er in sommige Secten een zeker getal van luiden konnen geweest zyn, die dwaas genoeg waren om de wedergeboorte van den mensch onder de Wet der Genade averechts op te vatten, als mede de verbetering der zinnen en gemoedsdriften van zulk een wedergeboren mensch, daar aan kan men redelyker wyze niet twyfelen, en het is, dunkt my, den achterdocht van quade trouw al te verre getrokken tegen verscheidene oude en nieuwe schryvers, geheel en al te willen twyfelen aan 't geen zy wegens de Dweepers van die soort hebben te boek geslagen. Hoe het zy, zie hier het merkwaardigste dat van hun te zeggen valt. Daar zyn Adamiten geweest, die voorgavenGa naar margenoot+ te willen navolgen de onnozelheit en de naaktheit van onze eerste voorouderen, en te willen leven in dezelfde onthouding en gematighdheid als zy die in het Paradys hadden geoefent. Prodicus, die in 't begin der tweede eeuw geleeft heeft, is gehouden geweest voor het Hoofd der Adamiten. De ouden hebben zeer verschillend van die Secte geschreven. Eenige hebben gezegt, dat zy tot het pleegen hunner oefeningen van devotie zich gantsch naakt ontkleededen ter plaatse daar zy hunne vergaderingen hielden; dat elk daar onverschilliglyk plaats nam zonder onderscheit van bejaartheit, sexe, en rang te maken; Kerkelyken en Leeken, mans en vrouwen, meisjes en jongens, alle onder elkander vermengt; dat echter in die vergaderingen niets onreins omging, noch met woorden of daden iet bedreven wierdt 't welk naar geilheit of onkuisheit geleek; dat men in dien staat van gewaande onnozelheit zo veel op zich zelven moest verwinnen, dat het gezicht van naakte personen niet meer aandoening maakte dan het zien van een marmer beeld; dat, wanneer iemant onder die Adamiten zich ergens in vergreep, en zyne hartstochten niet bedwong, men hem uit de vergadering dreef, als hebbende gegeeten (of hebbende willen eeten) van de verbode Vrucht. Eindelyk trokken die Adamiten, vaart men voort, de abstinentie zo verre, dat zyGa naar voetnoot(b) het Huwelyk hielden voor een misdaat, dewyl Adam en Eva de geneug- | |
[pagina t.o. 195]
| |
F. Morellen la Cave Sculp.
ASSEMBLÉES nocturnes des ADAMITES.
F. Morellen la Cave Sculp.
ADAMITES d' AMSTERDAM. | |
[pagina 195]
| |
ten van den Echt niet gesmaakt hadden dan ten koste van hunne onnozelheit, en door de verleiding van den Duivel. Men zou byna uit het denkbeeld dat die Adamiten zich van het Huwelyk maakten, moeten oordeelen dat zy zich hebben ingebeeld, dat de gantsche historie van de verzoeking van Adam niet anders geweest is dan een Allegorie of zinspeeling, onder welke Mozes de schande van de eerste zonde met alle hare dodelyke gevolgen heeft willen verbergen. Onderzoek doende op 's menschen staat voor en na die grote revolutie welke de Natuur op een zekere bejaardheit in hem verwekt, zou men mogelyk konnen bepalen wat de verbode boomGa naar voetnoot(a) geweest zy daar Mozes van spreekt, maar het zal beter zyn dat wy hier de hand op den mond leggen. Andere Schryvers, 't zy dat zy te liefdeloos hebben geoordeelt over die Dweepers, of meerder grond hadden om hen voor misdadigen te houden, beschuldigden dezelve van de allerverfoeilykste bedryven, dat zy namelyk zonder eenige schaamte en Vleeschelyk aten van de verbode vrucht, en in één woord daar op vielen met een hondschen drift. De andere dwalingen waar van die Adamiten beschuldigt worden, zal ik overslaan, gelyk dat zy godheit zouden hebben toegeschreven aan de vier hoofdstoffen, dat zy het gebed zouden verworpen hebben, en gelochent de noodzakelykheit van den Heere J.C. te belyden, terwyl zeer geloofwaardige Oudvaders der Kerke ons uitdrukkelykGa naar voetnoot(b) zeggen, dat die Adamiten wel degelyk baden. Maar wy zullen de oude Adamiten daar laten. Wy hebben hier eigentlyk te doen met de nieuwere Adamiten, en zulke die in de laatste eeuwen geleeft hebben. Tandemus of Tanchelmus, een ketter van de twaalfde eeuw, is een der geenen die men beschuldigt het Cynismus of de Hondsheit der oude Adamiten te hebben vernieuwt: en wat was dat Cynismus? niets anders dan de grove onkuisheit welke de een of de ander, die zich tot het Hoofd van een Secte hadt opgeworpen, als een leerstuk heeft willen invoeren. Hoe veele worden 'er niet in alle Godsdiensten gevonden, die gaarne hun ongeregelt levensgedrag tot een van de voornaamste Geloofs-artykelen zouden willen maken! Tandemus wierdt beschuldigt veele vrouwen tot zyn gevolg te hebhen, en met dezelve een gedebaucheert leven te leiden. Maar, gelyk Bayle aanmerktGa naar voetnoot(c), hy beval zynen leerlingen niet dat zy gantsch naakt zouden lopen, gelyk de oude Adamiten ook niet hebben gedaan, daar in tegendeel de Adamiten der latere eeuwen geenerley kleeding aan het lyf mogten hebben, en uit plicht van Godsdienst genoodzaakt waren in den zuiveren staat der Natuur over straat te gaan.Ga naar voetnoot(d) Dus zag men die Adamiten, onder de Anabaptisten vermengd, in de Nederlanden, omtrent het midden der zestiende eeuw, in 't openbaar verschynen. De ware nieuwe Adamiten rekenen van de 15de eeuw. Men kan Bayle daar over | |
[pagina 196]
| |
Ga naar margenoot+ nazien. Hun Opperhoofd was PicardGa naar voetnoot(a) genaamt. De voortteeling was by die Secte even als by alle andere, doch zonder behoorlyke Echtverbintenis. Men was zo vry in dat stuk dat men van voorwerp konde veranderen naar zyn zinnelykheit of begeerte. 't Is waar, men moest de vrouwspersoon, waar op men zyne zinnen gezet hadt, by het Opperhoofd brengen, en haar by hem aankondigen met deze woorden, myn geest is verhit op dit vrouwmensch. Daar op gaf dan het Opperhoofd aan hun beide het woord, 't welk was, gaat heen, wascht en vermenigvuldigt. Die Dweepers noemden de andere menschen slaven: mogelyk zou men zo haast niet hebben konnen raden waar in die slaverny bestondt, indien eenige gevangene Picardistische vrouwlieden niet stoutelyk verklaart hadden dat de broeken den mannen de vryheit benamen. Ik ben verzekert dat veele hedendaagsche vrouwen van dezelve gedachten zyn, en het zouden houden met dezen groten regel der oorlogskunde, dat ware krygshelden altoos gereet zyn: maar laat ons niet boerten ten kosten van die arme en ongelukkige vrouwen, welke, zo men verzekert, den doot met blydschap en standvastigheit ondergingen, om dingen waar aan die ongelukkige verwardheit van denkbeelden, voortkomende van een onkundige opvolging van eens anders authoriteit, en dus de menschen in 't stuk van Godsdienst bedriegende, ongetwyfelt vry wat meerder deel hadt dan de debauche of ontucht. Ga naar margenoot+ Uit het gezegde zou men de mogelykheit van de zotheit dier vrouwen konnen onderstellen. Echter poogtGa naar voetnoot(b) de Autheur van Dissertation sur les Adamites de Boheme, die mogelykheit in twyfel te trekken, gevende daar van eenige schoonschynende redenen: voor my, ik geloof niet met hem dat het onmogelyk was dat die vrouwen in haar lyden buitensporig geweest zyn. Men ziet zo veele buitensporigheeden in de waerelt geschieden, en zelfs zulke die voor daden van Godsdienst gehouden worden. Heeft de Oudheit niet menschen gezien die zich van boven neder in een asgrond wierpen, omdat hunne Priesters hun deeden geloven dat daar aan de behoudenis van hun vaderland hing? De gewoonte der Indianen, volgens welke de vrouwen zich moesten laten verbranden met de lyken haarer mannen, is op eenige plaatsen nog niet geheel afgeschaft: een gewoonte die de Indiaansche Pristeren kunstig wisten af te leiden van een beginsel van Godsdienst en deugt. De onmogelykheit die wy vinden in zekere zaken met de waarheit te konnen overeenbrengen, ontstaat veeltyds uit de grondstellingen waar in wy geboren en opgevoed zyn. Ook neemt menigmaal de ongelovigheit toe en af, volgens de gesteltenissen waar in ons verstand of door letteroefening of door ommegang met de waerelt gebragt is: en dewyl het menschelyk verstand met onzekerheden en tegenstrydige denkbeelden is vervult, gebeurt het dikwyls dat de mensch nu eens van voorgaande tyden oordeelt door het geen in zynen tyd voorvalt, en van 't geen eertyds gebeurt is door 't geen hy hedendaagsch ziet gebeuren, en dan wederom veroordeelt al 't geen op andere tyden is voorgevallen, omdat het zyn begrip te boven gaat, en boven het bereik van zyn verstand is. Deze bedenking hebbe ik moeten maken wegensGa naar voetnoot(c) de Verhandeling die M. de Beausobre over de Adamiten heeft uitgegeven. Men vindt daar in een overvloet van fraaye zaken, en doorgaans zeer bondige redeneeringen: maar hy schynt my al te zeer toe te leggen, om 't geen de Historieschryvers van de Adamiten verhalen, als fabuleus voor te stellen. Niet dat ik my niet verzekert houde, dat quaadaardigheit en lasterzugt de voorwerpen hebben doen vergroten, en by het verhaal wat bygehangen; want dit is gemeen in alle partyschappen, alle eeuwen door: maar daarom kan ik echter niet geloven, dat het gantsche verhaal dier Historieschryvers valsch zou weezen; en ik sta aan M. de Beausobre ten meesten dit toe, dat de Orthodoxen zich hebben bedient van een quaadaardigen opschik ten kosten der geenen die zich toen ter tyd tegen de aan- | |
[pagina *10-*11]
| |
F. Morellen la Cave Sculp.
Procession des flagellans. | |
[pagina 197]
| |
genomene leerstukken van de Kerk, of tegen de verdorvenheit van de Geestelyken aankanteden. Deze Geestelyken nu met hunnen aanhang waren blyde dat zy gekken, dweepers, en debauchanten vonden, dewelke zy bekwaam oordeelden om vermengd te worden onder de Ketters, die wegens het gewaande belang van de Kerk den Orthodoxen als verfoeielyk moesten worden voorgestelt. Ga naar margenoot+ Men zou haast als een soort van Adamiten mogen aanzien de GeesselbroedersGa naar voetnoot(a), die zich zelve ommegangsgewyze, uit een beginsel van dweepersche devotie, met roeden kastydeden. 't Is waar, volgens den regel mogten zy alleen met deGa naar voetnoot(b) schouders bloot gaan: maar men vondt 'er ook, die waanden dat de devotie aangenamer zou wezen aan God, en tot veel stichtelyker voorbeeld, indien zy zich meer dan half naakt geesselden. Ik twyfel of de geene die een vergelyking van oude en nieuwe dweeperyen zouden willen maken, wel in staat zouden wezen om te bewyzen dat de Heidenen, met opzicht tot de godsdienstige geesselingen, den Christenen hebben overtroffen. Een Autheur, dien ik reets verscheidene malen in de voorgaande Verhandeling hebbe aangehaalt, zegt ons op het geloofGa naar margenoot+ van een Lystmaker van Ketteryen, dat 'er in den jare 1581. nog Adamiten in Holland gevonden wierden; dat de inwyding der nieuwelingen in die gewaande Secte, bestondt in dezelve gantsch naakt midden door de vergadering (waarschynelyk zullen alle de personen derzelve mede naakt zyn geweest) te doen wandelen; en dat de geene die in dien staat geen verzoeking of aanvechting gevoelden, dat is, die de gevoeligheit van hun vleesch door zekere uiterlyke tekenen, zonder dewelke het niet mogelyk was van de gedachten te oordeelen, niet lieten blyken, onder het getal der Adamitische Broederen wierden aangenomen. Hier onder ziet men aangehaalt de eigene woorden van mynen AutheurGa naar voetnoot(c), waar uit eenige mogelyk een verkeerde gissing zullen hebben gemaakt, en voor een godsdienstige Secte genomen het een of 't ander godloos gezelschap van overgegevene debauchanten, zo als 'er in 't vervolg in Holland en elders geweest zyn, en ongetwyfelt wezen zullen tot de voleinding der eeuwen toe. Ik zal deze kleine Verhandeling eindigenGa naar margenoot+ met de Houams, waar vanGa naar voetnoot(d) Thevenot spreekt op de volgende wyze. ‘De Houams zyn omzwervende menschen by de Arabieren, hebbende even als deze hunne woning in tenten; doch van de Arabieren onderscheiden door een zekere Wet die gantsch byzonder is, want alle nachten doen zy hunne ceremonien en hunne gebeeden onder een tent daar geen licht by of omtrent is, en voorts paren en vermengen zy zich met de eerste persoon die zy ontmoeten, 't zy vader, moeder, zuster, of broeder: dit 's vry wat erger dan de religie der Adamiten. Echter houdt zich dat soort van volk in de Stad schuil, want als zy voor Houams bekend worden, verbrandt men hen levendig. |
|